Home

Besluit naturalisatietoets

Geldig vanaf 26 mei 2022
Geldig vanaf 26 mei 2022

Besluit naturalisatietoets

Opschrift

[Tekst geldig vanaf 26-05-2022]

Aanhef

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op voordracht van de Staatssecretaris van Justitie van 31 januari 2002, Directie Wetgeving, nr. 5140649/01/6;

Gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, en artikel 23 van de Rijkswet op het Nederlanderschap;

De Raad van State van het Koninkrijk gehoord (advies van 8 maart 2002, nr. W03.02.0053/I/K);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Justitie van 9 april 2002, Directie Wetgeving, nr. 5157553/02/6;

De bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

  1. Onze Minister: Onze Minister van Justitie en Veiligheid in zijn hoedanigheid van minister van het Koninkrijk;

  2. verzoeker: vreemdeling die op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap verzoekt om verlening van het Nederlanderschap;

  3. de naturalisatietoets: de toets, genoemd in artikel 2, tweede lid;

  4. openbaar lichaam: de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Artikel 2

1.

Een verzoeker beschikt over voldoende kennis van de taal alsmede van de staatsinrichting en maatschappij als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Rijkswet op het Nederlanderschap, indien hij beschikt over een zodanige mate van kennis van de taal alsmede van de staatsinrichting en maatschappij, dat hij zelfstandig in de samenleving van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba kan functioneren.

2.

Of hij beschikt over de mate van kennis van de taal alsmede van de staatsinrichting en maatschappij, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld aan de hand van een door Onze Minister op te stellen naturalisatietoets. Onze Minister stelt de naturalisatietoets voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten vast na overleg met de Minister van Justitie van het betrokken land.

3.

De toets van de kennis van de taal omvat een onderzoek naar:

  1. spreekvaardigheid;

  2. luistervaardigheid;

  3. schrijfvaardigheid; en

  4. leesvaardigheid.

4.

Onze Minister wijst de ambtenaren, autoriteiten of instellingen aan die de naturalisatietoets afnemen. Indien de plaatselijke omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan Onze Minister in overeenstemming met de Minister die het aangaat de beoordeling of de verzoeker beschikt over de mate van kennis van de taal alsmede van de staatsinrichting en maatschappij, bedoeld in het eerste lid, opdragen aan de autoriteit of ambtenaar die het verzoek om verlening van het Nederlanderschap in ontvangst neemt.

Artikel 3

1.

Van het afleggen van een naturalisatietoets is vrijgesteld de verzoeker die kan aantonen dat:

  1. hij valt onder de Wet van 9 september 1976 (Stb. 1976, 468) betreffende de positie van Molukkers;

  2. hij, na onderwijs te hebben gevolgd in de Nederlandse taal, dan wel – indien de verzoeker in een openbaar lichaam, Aruba, Curaçao of Sint Maarten hoofdverblijf heeft – in de taal die op het eiland van hoofdverblijf naast het Nederlands gangbaar is, in het bezit is gesteld van een op wettelijke basis uitgereikt diploma of getuigschrift van afronding van een opleiding van wetenschappelijk onderwijs, hoger onderwijs, algemeen voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs of leerlingwezen. De verzoeker, bedoeld in de voorgaande zin, die in de taal die op het eiland van hoofdverblijf naast het Nederlands gangbaar is onderwijs heeft gevolgd, toont tevens aan dat hij in een vak Nederlandse taal is onderwezen en voor dat vak een voldoende heeft behaald;

  3. hij in het bezit is van een diploma staatsexamen Nederlands als Tweede taal, programma I dan wel programma II als bedoeld in artikel 7.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

  4. hij in het bezit is van een certificaat als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de Wet inburgering nieuwkomers, indien uit de vermelding daarop blijkt dat tenminste de volgende niveaus zijn behaald:

    1. 1°.

      voor de onderdelen «Luisteren», «Spreken» en «Lezen» en «Schrijven» van de eindtermen Referentiekader Nederlands als Tweede Taal: niveau 2:

    2. 2°.

      voor het onderdeel «Maatschappij Oriëntatie»: het niveau van artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van die wet;

  5. met toepassing van artikel 5, tweede lid, van de Wet inburgering nieuwkomers ten aanzien van hem is besloten het vaststellen van een inburgeringsprogramma achterwege te laten, omdat tijdens het inburgeringsonderzoek aannemelijk is geworden dat hij de kennis, het inzicht en de vaardigheden die hij door het deelnemen aan een inburgeringsprogramma zou kunnen verwerven, reeds in voldoende mate op een andere wijze heeft verworven;

  6. hij een toets als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Wet inburgering nieuwkomers met goed gevolg heeft afgelegd, als gevolg waarvan hij beschikt over een besluit, inhoudende dat de vaststelling van een inburgeringsprogramma achterwege wordt gelaten;

  7. hij met toepassing van artikel 3, derde lid, onder a, van de Wet inburgering nieuwkomers wegens psychische of lichamelijke redenen voor onbepaalde duur is ontheven van de verplichting een inburgeringsprogramma te volgen;

  8. hij in het bezit is van:

    1. 1°.

      het diploma bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel g, van de Wet inburgering, zoals die wet luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop de Wet inburgering 2021 in werking treedt»; of

    2. 2°.

      het inburgeringsdiploma, bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de Wet inburgering zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb. 2012, 430) met daarop de vermelding dat de vaardigheden in de Nederlandse taal op het niveau A2 van het Europees Raamwerk voor Moderne Vreemde Talen zijn verworven;

  9. hij in het bezit is van het document, bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het Besluit inburgering, zoals dat besluit luidde voor de inwerkingtreding van het besluit van 25 september 2012 tot wijziging van het Besluit inburgering en enkele andere besluiten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb. 2012, 432);

  10. hij ten minste acht jaren tijdens de leerplichtige leeftijd in het Europese deel van Nederland heeft verbleven als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inburgering, zoals die wet luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop de Wet inburgering 2021 in werking treedt;

  11. hij in het bezit is van een met een van de in onderdeel b genoemde diploma’s of getuigschriften vergelijkbaar diploma of een ander document, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in België, mits een voldoende is behaald voor het vak Nederlandse taal;

  12. hij in het bezit is van een met een van de in onderdeel b genoemde diploma’s of getuigschriften vergelijkbaar diploma of een ander document, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in Suriname, mits een voldoende is behaald voor het vak Nederlands;

  13. hij in het bezit is van het diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school (Trb. 1957, 246), voorzover dat baccalaureaat het vak Nederlands als eerste of tweede taal omvat en voor dat vak een voldoende is behaald; of

  14. hij in het bezit is van het getuigschrift Internationaal Baccalaureate Middle Years Certificate, International General Certificate of Secondary Education of Internationaal Baccalaureaat, indien daartoe een cursus Engels-Nederlandstalig onderwijs of een cursus Internationaal Baccalaureaat met daarin het vak Nederlands is gevolgd en voor dat vak een voldoende is behaald.

2.

Bij een certificaat als bedoeld in het eerste lid, onder d, legt de verzoeker de verklaring over van het Regionaal Opleidingencentrum op grond waarvan het certificaat is afgegeven.

3.

Bij ministeriële regeling kan worden voorzien in gedeeltelijke vrijstelling van de naturalisatietoets op grond van andere diploma’s, certificaten of documenten dan genoemd in het eerste en het tweede lid.

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 9