Home

Richtlijn 2005/71/EG van de Raad van 12 oktober 2005 betreffende een specifieke procedure voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek

Richtlijn 2005/71/EG van de Raad van 12 oktober 2005 betreffende een specifieke procedure voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 63, punt 3, onder a) en punt 4,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement(1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(3),

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Om het Europese onderzoeksbeleid te versterken en meer structuur te geven, achtte de Commissie het in januari 2000 noodzakelijk de Europese onderzoeksruimte in te stellen als hoeksteen voor de toekomstige maatregelen van de Gemeenschap op dit gebied.

  2. De Europese Raad van Lissabon heeft in maart 2000 ingestemd met de Europese onderzoeksruimte en de Gemeenschap ten doel gesteld vóór 2010 de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld te worden.

  3. De globalisering van de economie brengt met zich dat onderzoekers mobieler moeten worden. Het zesde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap(4) speelt hierop in door de communautaire programma's verder open te stellen voor onderzoekers van buiten de Europese Unie.

  4. De Gemeenschap heeft in 2010 naar schatting 700 000 onderzoekers nodig om de doelstelling van de Europese Raad van Barcelona van maart 2002 om 3 % van het BBP te investeren in onderzoek, te verwezenlijken. Deze doelstelling moet worden verwezenlijkt door middel van een aantal samenhangende maatregelen, zoals het aantrekkelijker maken van wetenschappelijke loopbanen voor jongeren, het betrekken van meer vrouwen bij het wetenschappelijk onderzoek, het vergroten van de opleidings- en mobiliteitsmogelijkheden in de onderzoeksector, het verbeteren van de loopbaanperspectieven voor onderzoekers in de Gemeenschap en het toegankelijker maken van de Gemeenschap voor onderdanen van derde landen die in aanmerking komen om te worden toegelaten met het oog op onderzoek.

  5. Met deze richtlijn wordt beoogd bij te dragen tot de verwezenlijking van deze doelstellingen door de toelating en de mobiliteit van onderdanen van derde landen voor een verblijf van meer dan drie maanden voor het verrichten van onderzoek te vergemakkelijken, zodat de Gemeenschap voor onderzoekers uit de hele wereld aantrekkelijker wordt en haar positie als mondiaal centrum voor onderzoek wordt versterkt.

  6. De tenuitvoerlegging van deze richtlijn mag de braindrain uit opkomende economieën en ontwikkelingslanden niet aanwakkeren. Met het oog op de ontwikkeling van een totaalbeleid op het gebied van migratie dienen in partnerschap met de landen van herkomst begeleidende maatregelen te worden genomen om zowel de reïntegratie van onderzoekers in hun land van herkomst, als de mobiliteit van onderzoekers te ondersteunen.

  7. Om de doelstellingen van het proces van Lissabon te bereiken, is het voor het wetenschappelijk onderzoek ook van belang de mobiliteit binnen de Unie te bevorderen van onderzoekers die EU-onderdaan zijn, en in het bijzonder van onderzoekers uit de in 2004 toegetreden lidstaten.

  8. Gezien de openheid die nodig is in verband met de veranderingen in de wereldeconomie en gezien de behoeften waarin waarschijnlijk moet worden voorzien om de 3 %-doelstelling te verwezenlijken, is een ruime definitie nodig van de onderzoekers uit derde landen op wie de richtlijn kan worden toegepast, in overeenstemming met hun kwalificaties en het door hen uit te voeren onderzoeksproject.

  9. Omdat de inspanning die moet worden geleverd voor de verwezenlijking van de doelstelling om 3 % van het BBP te investeren in onderzoek, voor een belangrijk deel door de particuliere sector moet worden opgebracht, en in deze sector dus de komende jaren meer onderzoekers moeten worden aangetrokken, vallen zowel openbare als particuliere onderzoeksinstellingen onder de werkingssfeer van de richtlijn.

  10. Iedere lidstaat dient ervoor te zorgen dat het publiek, met name via internet, kan beschikken over de meest uitgebreide, regelmatig geactualiseerde informatie inzake de krachtens deze richtlijn erkende onderzoeksinstellingen waarmee onderzoekers een gastovereenkomst kunnen sluiten, alsmede over de krachtens deze richtlijn vastgestelde voorwaarden en procedures voor toegang tot en verblijf op zijn grondgebied met het oog op het verrichten van onderzoek.

  11. De toelating van onderzoekers moet worden vergemakkelijkt door middel van een toelatingsprocedure die los staat van de rechtsbetrekking tussen de onderzoeker en de onderzoeksinstelling waar deze te gast is, en waarbij niet langer behalve een verblijfstitel ook een werkvergunning vereist is. De lidstaten zouden soortgelijke voorschriften kunnen toepassen ten aanzien van onderdanen van derde landen die, in de context van een onderzoeksproject, overeenkomstig de nationale wetgeving of administratieve praktijk, toelating verzoeken om les te geven in een instelling voor hoger onderwijs.

  12. Daarnaast dienen ook de gebruikelijke toelatingskanalen (zoals werkgelegenheid, werk) te blijven bestaan, met name voor promovendi die de status van student hebben en moeten worden uitgesloten van de werkingssfeer van deze richtlijn omdat zij onder Richtlijn 2004/114/EG van de Raad van 13 december 2004 betreffende de voorwaarden voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk(5) vallen.

  13. De specifieke procedure voor onderzoekers is gebaseerd op de samenwerking tussen onderzoeksinstellingen en de bevoegde nationale immigratie-instanties. Om de toegang en het verblijf van onderzoekers uit derde landen gemakkelijker en sneller te kunnen regelen, krijgen de onderzoeksinstellingen een sleutelrol in de toelatingsprocedure toebedeeld, echter zonder dat de bevoegdheden van de lidstaten op het gebied van het vreemdelingenbeleid worden aangetast.

  14. Door de lidstaten erkende onderzoeksinstellingen moeten met onderdanen van derde landen een gastovereenkomst kunnen sluiten voor het uitvoeren van een onderzoeksproject. Indien aan de voorwaarden voor toegang en verblijf is voldaan, verstrekken de lidstaten vervolgens op basis van deze gastovereenkomst een verblijfstitel.

  15. Om de Gemeenschap aantrekkelijker te maken voor onderzoekers uit derde landen, moeten deze gedurende hun verblijf op bepaalde gebieden gelijke sociale en economische rechten genieten als de nationale onderdanen van de lidstaat waar zij verblijven, en moeten zij ook de mogelijkheid hebben om les te geven aan instellingen voor hoger onderwijs.

  16. Met deze richtlijn wordt een zeer belangrijke verbetering aangebracht op het gebied van de sociale zekerheid, aangezien het beginsel van niet-discriminatie ook rechtstreeks wordt toegepast op personen die rechtstreeks uit een derde land naar een lidstaat komen. Niettemin mag de richtlijn niet meer rechten verlenen dan waarin reeds in de bestaande communautaire wetgeving op het gebied van sociale zekerheid is voorzien voor onderdanen van derde landen wier situatie wat de lidstaten betreft grensoverschrijdende aspecten bevat. Voorts mag de richtlijn geen rechten verlenen met betrekking tot situaties die niet onder de communautaire wetgeving vallen, zoals bijvoorbeeld gezinsleden die in een derde land verblijven.

  17. De bevordering van de mobiliteit van onderdanen van derde landen die worden toegelaten om wetenschappelijk onderzoek te verrichten, is belangrijk, want daardoor kunnen de contacten en onderzoeksnetwerken wereldwijd verder worden uitgebouwd en geconsolideerd en kan de rol van de Europese onderzoeksruimte worden vastgelegd. Onderzoekers moeten onder de in deze richtlijn vastgestelde voorwaarden mobiel kunnen zijn. Deze voorwaarden laten de huidige regels inzake de erkenning van de geldigheid van reisdocumenten onverlet.

  18. Er dient bijzondere aandacht te worden besteed aan het vergemakkelijken en steunen van de eenheid van het gezin van de onderzoekers, overeenkomstig de Aanbeveling van de Raad van 12 oktober 2005 tot vergemakkelijking van de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op het verrichten van wetenschappelijk onderzoek in de Europese Gemeenschap(6).

  19. Met het oog op de eenheid van het gezin en ten behoeve van de mobiliteit, moeten de gezinsleden zich in een andere lidstaat bij de onderzoeker kunnen voegen onder de in de nationale wetgeving van die lidstaat gestelde voorwaarden, met inbegrip van zijn verplichtingen uit hoofde van bilaterale of multilaterale overeenkomsten.

  20. De houders van een verblijfstitel moeten in principe de mogelijkheid krijgen om een toelatingsaanvraag in te dienen terwijl zij zich op het grondgebied van de betrokken lidstaat bevinden.

  21. De lidstaten hebben het recht de aanvragers kosten aan te rekenen voor de behandeling van aanvragen voor verblijfstitels.

  22. Deze richtlijn mag geenszins raken aan de toepassing van Verordening (EG) nr. 1030/2002 van de Raad van 13 juni 2002 betreffende de invoering van een uniform model voor verblijfstitels voor onderdanen van derde landen(7).

  23. Omdat de doelstellingen van het overwogen optreden, namelijk de invoering van een specifieke toelatingsprocedure en de definitie van de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen voor een verblijf van meer dan drie maanden met het oog op een onderzoeksproject in het kader van een gastovereenkomst met een onderzoeksinstelling, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, vooral waar het gaat om de mobiliteit tussen de lidstaten, en deze derhalve beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap in overeenstemming met het in artikel 5 van het EG-Verdrag vastgelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel bedoelde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan hetgeen noodzakelijk is om deze doelstellingen te bereiken.

  24. De lidstaten dienen deze richtlijn toe te passen zonder onderscheid te maken naar geslacht, ras, kleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuigingen, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, een handicap, leeftijd of seksuele geaardheid.

  25. Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn neergelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

  26. Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord „Beter wetgeven” worden de lidstaten ertoe aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen die, voorzover mogelijk, het verband weergeven tussen de richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken.

  27. Overeenkomstig artikel 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, heeft Ierland per brief van 1 juli 2004 meegedeeld dat het wenst deel te nemen aan de aanneming en toepassing van deze richtlijn.

  28. Het Verenigd Koninkrijk neemt, overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, niet deel aan de aanneming van dit instrument. Deze richtlijn is bijgevolg, onder voorbehoud van artikel 4 van bovengenoemd protocol, niet bindend voor, noch van toepassing op het Verenigd Koninkrijk.

  29. Denemarken neemt, overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, niet deel aan de aanneming van dit instrument. Deze richtlijn is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op Denemarken,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

In deze richtlijn worden de voorwaarden vastgesteld voor de toelating van onderzoekers uit derde landen tot de lidstaten voor een periode van meer dan drie maanden om een onderzoeksproject uit te voeren in het kader van een gastovereenkomst met een onderzoeksinstelling.

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

  1. „onderdaan van een derde land”: eenieder die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 17, lid 1, van het Verdrag;

  2. „onderzoek”: stelselmatig verricht creatief werk ter vergroting van het kennisbestand, waaronder de kennis van mens, cultuur en samenleving, alsmede de aanwending van dit kennisbestand voor nieuwe toepassingen;

  3. „onderzoeksinstelling”: openbare of particuliere instelling die onderzoek verricht en die met het oog op de toepassing van deze richtlijn volgens de nationale wetgeving of administratieve praktijk door de lidstaat is erkend;

  4. „onderzoeker”: een onderdaan van een derde land die houder is van een passend diploma van hoger onderwijs dat toegang geeft tot doctoraalprogramma's, en die door een onderzoeksinstelling is geselecteerd om een onderzoeksproject uit te voeren waarvoor dat diploma doorgaans vereist is;

  5. „verblijfstitel”: vergunning met de vermelding „onderzoeker”, die door de autoriteiten van een lidstaat met het oog op een legaal verblijf op zijn grondgebied aan een onderdaan van een derde land is verstrekt overeenkomstig artikel 1, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 1030/2002.

1.

Deze richtlijn is van toepassing op onderdanen van derde landen die verzoeken te worden toegelaten tot het grondgebied van een lidstaat om daar een onderzoeksproject uit te voeren.

2.

Deze richtlijn is niet van toepassing op:

  1. onderdanen van derde landen die in een lidstaat verblijven als aanvrager van internationale bescherming of in het kader van een regeling voor tijdelijke bescherming;

  2. onderdanen van derde landen die een aanvraag indienen om als student in de zin van Richtlijn 2004/114/EG in een lidstaat te mogen verblijven om onderzoek te verrichten met het oog op het behalen van een doctorstitel;

  3. onderdanen van derde landen wier uitzetting op feitelijke of juridische gronden werd opgeschort;

  4. onderzoekers die door een onderzoeksinstelling worden gedetacheerd bij een andere onderzoeksinstelling in een andere lidstaat.

1.

Deze richtlijn geldt onverminderd gunstiger bepalingen in:

  1. bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen de Gemeenschap of de Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds, en een of meer derde landen anderzijds;

  2. bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen een of meer lidstaten en een of meer derde landen.

2.

Deze richtlijn laat onverlet dat de lidstaten bepalingen kunnen invoeren of handhaven die gunstiger zijn voor de personen die onder het toepassingsgebied van de richtlijn vallen.

Artikel 1 Onderwerp

In deze richtlijn worden de voorwaarden vastgesteld voor de toelating van onderzoekers uit derde landen tot de lidstaten voor een periode van meer dan drie maanden om een onderzoeksproject uit te voeren in het kader van een gastovereenkomst met een onderzoeksinstelling.

Artikel 2 Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

  1. „onderdaan van een derde land”: eenieder die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 17, lid 1, van het Verdrag;

  2. „onderzoek”: stelselmatig verricht creatief werk ter vergroting van het kennisbestand, waaronder de kennis van mens, cultuur en samenleving, alsmede de aanwending van dit kennisbestand voor nieuwe toepassingen;

  3. „onderzoeksinstelling”: openbare of particuliere instelling die onderzoek verricht en die met het oog op de toepassing van deze richtlijn volgens de nationale wetgeving of administratieve praktijk door de lidstaat is erkend;

  4. „onderzoeker”: een onderdaan van een derde land die houder is van een passend diploma van hoger onderwijs dat toegang geeft tot doctoraalprogramma's, en die door een onderzoeksinstelling is geselecteerd om een onderzoeksproject uit te voeren waarvoor dat diploma doorgaans vereist is;

  5. „verblijfstitel”: vergunning met de vermelding „onderzoeker”, die door de autoriteiten van een lidstaat met het oog op een legaal verblijf op zijn grondgebied aan een onderdaan van een derde land is verstrekt overeenkomstig artikel 1, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 1030/2002.

Artikel 3 Toepassingsgebied

1.

Deze richtlijn is van toepassing op onderdanen van derde landen die verzoeken te worden toegelaten tot het grondgebied van een lidstaat om daar een onderzoeksproject uit te voeren.

2.

Deze richtlijn is niet van toepassing op:

  1. onderdanen van derde landen die in een lidstaat verblijven als aanvrager van internationale bescherming of in het kader van een regeling voor tijdelijke bescherming;

  2. onderdanen van derde landen die een aanvraag indienen om als student in de zin van Richtlijn 2004/114/EG in een lidstaat te mogen verblijven om onderzoek te verrichten met het oog op het behalen van een doctorstitel;

  3. onderdanen van derde landen wier uitzetting op feitelijke of juridische gronden werd opgeschort;

  4. onderzoekers die door een onderzoeksinstelling worden gedetacheerd bij een andere onderzoeksinstelling in een andere lidstaat.

Artikel 4 Gunstiger bepalingen

HOOFDSTUK II ONDERZOEKSINSTELLINGEN

Artikel 5 Erkenning

Artikel 6 Gastovereenkomst

HOOFDSTUK III TOELATING VAN ONDERZOEKERS

Artikel 7 Toelatingsvoorwaarden

Artikel 8 Geldigheidsduur van de verblijfstitel

Artikel 9 Gezinsleden

Artikel 10 Intrekking of niet-verlenging van de verblijfstitel

HOOFDSTUK IV RECHTEN VAN ONDERZOEKERS

Artikel 11 Onderwijs

Artikel 12 Gelijke behandeling

Artikel 13 Mobiliteit tussen lidstaten

HOOFDSTUK V PROCEDURE EN TRANSPARANTIE

Artikel 14 Toelatingsaanvragen

Artikel 15 Procedurele waarborgen

HOOFDSTUK VI SLOTBEPALINGEN

Artikel 16 Verslagen

Artikel 17 Omzetting

Artikel 18 Overgangsmaatregelen

Artikel 19 Gemeenschappelijk reisgebied

Artikel 20 Inwerkingtreding

Artikel 21 Adressaten