Home

Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende insolventieprocedures (herschikking)

Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende insolventieprocedures (herschikking)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 81,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(2),

Overwegende hetgeen volgt:

  1. De Commissie heeft op 12 december 2012 een verslag over de toepassing van Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad(3) goedgekeurd. In het verslag wordt geconcludeerd dat de verordening in het algemeen goed functioneert, maar dat het wenselijk zou zijn om de toepassing van bepaalde bepalingen ervan te verbeteren, zodat grensoverschrijdende insolventieprocedures efficiënter kunnen worden uitgevoerd. Nu die verordening verscheidene malen is gewijzigd en bovendien verdere wijziging behoeft, moet zij duidelijkheidshalve worden herschikt.

  2. De Unie heeft zich voorgenomen een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid tot stand te brengen.

  3. Voor de goede werking van de interne markt zijn efficiënte en doeltreffende grensoverschrijdende insolventieprocedures nodig. Ter verwezenlijking van dat doel dient deze verordening te worden vastgesteld; dit doel valt onder de samenwerking in burgerlijke zaken in de zin van artikel 81 van het Verdrag.

  4. De activiteiten van ondernemingen hebben meer en meer grensoverschrijdende gevolgen en vallen daardoor in toenemende mate onder de regels van het Unierecht. Ook de insolventie van zulke ondernemingen heeft gevolgen voor de goede werking van de interne markt en vergt een handeling van de Unie die dwingt tot coördinatie van de maatregelen die ten aanzien van de goederen van een insolvente schuldenaar worden getroffen.

  5. Voor de goede werking van de interne markt mogen partijen er niet toe worden aangezet geschillen of goederen van de ene lidstaat naar de andere over te brengen om hun rechtspositie ten nadele van de gezamenlijke schuldeisers te verbeteren (forumshopping).

  6. Deze verordening moet voorschriften behelzen tot regeling van de rechterlijke bevoegdheid inzake de opening van een insolventieprocedure en van vorderingen die rechtstreeks uit een insolventieprocedure zijn voortgevloeid en er nauw verband mee houden. Deze verordening moet ook bepalingen bevatten betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen die in een dergelijke procedure zijn gegeven, alsmede bepalingen betreffende het recht dat op insolventieprocedures van toepassing is. Daarnaast moet deze verordening regels vastleggen betreffende de coördinatie van insolventieprocedures die betrekking hebben op dezelfde schuldenaar of op verscheidene leden van dezelfde groep ondernemingen.

  7. Het faillissement, akkoorden en andere soortgelijke procedures en vorderingen met betrekking tot dergelijke procedures zijn uitgesloten van het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad(4). Die procedures dienen onder deze verordening te vallen. De uitlegging van deze verordening zou hiaten in de regelgeving tussen beide instrumenten zo veel mogelijk moeten dichten. Het loutere feit dat een nationale procedure niet in bijlage A bij deze verordening vermeld staat, hoeft echter niet te betekenen dat die procedure onder Verordening (EU) nr. 1215/2012 valt.

  8. Met het oog op een meer efficiënte en doeltreffende afwikkeling van insolventieprocedures met grensoverschrijdende gevolgen is het noodzakelijk en aangewezen dat de bepalingen inzake rechterlijke bevoegdheid, erkenning en toepasselijk recht vervat worden in een instrument van de Unie dat verbindend is in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk is in elke lidstaat.

  9. Deze verordening moet van toepassing zijn op insolventieprocedures die voldoen aan de voorwaarden van deze verordening, ongeacht of de schuldenaar een natuurlijke dan wel een rechtspersoon, een handelaar dan wel een particulier is. Die insolventieprocedures zijn limitatief opgesomd in bijlage A. Met betrekking tot de nationale procedures die zijn opgenomen in de lijst van bijlage A, dient deze verordening van toepassing te zijn zonder dat de rechter van een andere lidstaat nader onderzoekt of aan de voorwaarden van deze verordening is voldaan. Nationale insolventieprocedures die niet zijn opgenomen in de lijst van bijlage A, mogen niet onder deze verordening vallen.

  10. Het toepassingsgebied van deze verordening moet worden uitgebreid tot procedures die de redding van economisch levensvatbare maar in moeilijkheden verkerende ondernemingen bevorderen, zodat ondernemers een tweede kans wordt gegeven. Het toepassingsgebied moet zich met name uitstrekken tot procedures voor de herstructurering van een schuldenaar in een fase waarin er slechts een kans op insolventie bestaat en tot procedures waarbij de schuldenaar geheel of gedeeltelijk de zeggenschap over zijn goederen en zijn onderneming behoudt. Het toepassingsgebied moet zich tevens uitstrekken tot procedures die voorzien in een schuldbevrijding van of een schuldaanpassing ten aanzien van consumenten of zelfstandigen, bijvoorbeeld een vermindering van het door de schuldenaar te betalen bedrag of een verlenging van de aan de schuldenaar verleende betalingstermijn. Aangezien deze procedures niet noodzakelijkerwijze de aanwijzing van een insolventiefunctionaris inhouden, moet zij onder deze verordening vallen wanneer zij worden gevoerd onder controle of toezicht van een rechter. In dit kader moeten onder „controle” ook situaties worden begrepen waarin de rechter slechts optreedt naar aanleiding van een door een schuldenaar of andere belanghebbende partijen ingesteld beroep.

  11. Deze verordening moet tevens van toepassing zijn op procedures waarbij een tijdelijke schorsing wordt toegestaan ten aanzien van individuele executiemaatregelen indien die maatregelen een negatief effect kunnen hebben op de onderhandelingen en de vooruitzichten van een herstructurering van de activiteiten van de schuldenaar kunnen belemmeren. Dergelijke procedures mogen niet nadelig zijn voor de gezamenlijke schuldeisers en moeten, indien er geen overeenstemming over een herstructureringsplan kan worden bereikt, voorafgaan aan andere procedures die onder deze verordening vallen.

  12. Deze verordening moet van toepassing zijn op procedures waarvan de opening openbaar moet worden gemaakt, opdat schuldeisers kennis kunnen nemen van de procedure en hun vorderingen kunnen indienen, zodat het collectieve karakter van de procedure wordt gewaarborgd, en opdat de bevoegdheid van de rechter die de procedure heeft geopend door de schuldeisers kan worden aangevochten.

  13. Bijgevolg dienen vertrouwelijke insolventieprocedures van het toepassingsgebied van deze verordening te worden uitgesloten. Deze procedures kunnen in bepaalde lidstaten een belangrijke rol spelen, maar het vertrouwelijke karakter ervan belet dat schuldeisers of rechters in andere lidstaten ervan op de hoogte zijn dat een dergelijke procedure is geopend, waardoor erkenning van de rechtsgevolgen in heel de Unie moeilijk wordt.

  14. De collectieve procedures die onder deze verordening vallen, moeten alle of een aanzienlijk deel van de schuldeisers omvatten aan wie een schuldenaar het geheel of een belangrijk deel van zijn uitstaande schulden verschuldigd is, op voorwaarde dat de vorderingen van de niet bij de procedure betrokken schuldeisers onverlet worden gelaten. Hiertoe dienen mede procedures te behoren waarbij alleen de financiële schuldeisers van een schuldenaar betrokken zijn. Procedures waarbij niet alle schuldeisers van een schuldenaar betrokken zijn, moeten de redding van de schuldenaar ten doel hebben. Bij procedures die leiden tot de definitieve staking van de activiteiten van de schuldenaar of tot de liquidatie van de goederen van de schuldenaar, dienen alle schuldeisers van de schuldenaar betrokken te zijn. Bovendien dient het feit dat bepaalde insolventieprocedures voor natuurlijke personen specifieke categorieën vorderingen, zoals alimentatievorderingen, uitsluiten van de mogelijkheid van een bevrijding van schuld, niet te betekenen dat die procedures niet collectief zijn.

  15. Deze verordening moet tevens van toepassing zijn op procedures die op grond van het recht van bepaalde lidstaten gedurende een zekere periode tijdelijk of voorlopig kunnen worden geopend en gevoerd, voordat een rechterlijke beslissing wordt gegeven waarin de voortzetting van de procedures op niet-voorlopige basis wordt bevestigd. Hoewel ze als „voorlopig” worden aangemerkt, moeten deze procedures aan alle andere voorschriften van deze verordening voldoen.

  16. Deze verordening moet van toepassing zijn op procedures die gebaseerd zijn op het insolventierecht. Procedures die gebaseerd zijn op het algemeen vennootschapsrecht dat niet uitsluitend voor insolventiesituaties is opgezet, dienen evenwel niet als een op het insolventierecht gebaseerde procedure te worden beschouwd. Evenzo dienen tot de procedures ten behoeve van schuldaanpassing geen specifieke procedures te behoren waarin de schulden van een natuurlijke persoon met zeer lage inkomsten en met goederen van zeer geringe waarde worden afgeschreven, voor zover dat type van procedures nooit in betaling aan schuldeisers voorziet.

  17. Het toepassingsgebied van deze verordening moet zich uitstrekken tot procedures waartoe aanleiding wordt gegeven door situaties waarin de schuldenaar te kampen heeft met niet-financiële moeilijkheden, voor zover die moeilijkheden een reële en ernstige bedreiging vormen voor het feitelijke of toekomstige vermogen van de schuldenaar om zijn schulden op de vervaldag af te lossen. De tijdshorizon om te bepalen of een dergelijke bedreiging bestaat, kan zich uitstrekken tot enkele maanden of zelfs langer teneinde rekening te houden met gevallen waarin de schuldenaar te kampen heeft met niet-financiële moeilijkheden die de continuïteit van zijn onderneming en, op de middellange termijn, zijn liquiditeit dreigen aan te tasten. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als een schuldenaar een contract heeft verloren dat voor hem van cruciaal belang is.

  18. Deze verordening moet de regels inzake de terugvordering van staatssteun van insolvente ondernemingen als uitgelegd in de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie onverlet laten.

  19. Insolventieprocedures betreffende verzekeringsondernemingen, kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en andere instellingen of ondernemingen waarop Richtlijn 2001/24/EG van het Europees Parlement en de Raad(5) van toepassing is, en instellingen voor collectieve belegging moeten van het toepassingsgebied van deze verordening worden uitgesloten, aangezien zij allen aan specifieke regelingen onderworpen zijn, waarbij de nationale toezichthoudende autoriteiten over ruime bevoegdheden beschikken om in te grijpen.

  20. Een insolventieprocedure hoeft niet noodzakelijkerwijs het optreden van een rechterlijke instantie te behelzen. Daarom moet de term „rechter” in deze verordening in sommige bepalingen in brede zin worden opgevat. Er dient mede onder te worden verstaan een persoon of instantie die krachtens nationaal recht tot opening van een insolventieprocedure bevoegd is. Om onder de toepassing van deze verordening te vallen, dient een procedure (die wettelijk voorgeschreven handelingen en formaliteiten impliceert) niet alleen in overeenstemming te zijn met de bepalingen van deze verordening maar ook in de lidstaat waar de insolventieprocedure wordt geopend, officieel erkend en rechtsgeldig te zijn.

  21. Insolventiefunctionarissen zijn in deze verordening gedefinieerd en in bijlage B opgenomen. Insolventiefunctionarissen die buiten een rechterlijke instantie om zijn aangewezen, moeten krachtens het nationale recht naar behoren gereglementeerd zijn en gemachtigd zijn om in insolventieprocedures op te treden. Voorts moet het nationale regelgevingskader adequate regelingen voor potentiële belangenconflicten bevatten.

  22. Uitgangspunt van deze verordening is dat, gezien de grote verschillen in het materieel recht van de lidstaten, de invoering van een insolventieprocedure van universele strekking in de gehele Unie niet praktisch zou zijn. De toepassing, zonder uitzonderingen, van het recht van de lidstaat waar de insolventieprocedure wordt geopend zou daardoor veelal problematisch zijn. Dit geldt bijvoorbeeld voor het zeer uiteenlopende nationale recht inzake zekerheidsrechten die in de lidstaten worden aangetroffen. Ook de voorrechten die sommige schuldeisers in een insolventieprocedure genieten, zijn in sommige gevallen totaal verschillend. Bij de volgende evaluatie van deze verordeningen moet worden nagegaan welke maatregelen op Europees niveau verbetering kunnen brengen in de preferentiële rechten van werknemers. Deze verordening dient op tweeërlei wijze met dat uiteenlopende nationale recht rekening te houden, door enerzijds specifieke voorschriften betreffende het toepasselijke recht te bepalen voor specifiek belangrijke rechten en rechtsverhoudingen (zoals zakelijke rechten en arbeidsverhoudingen), en anderzijds de mogelijkheid te bieden naast een hoofdinsolventieprocedure van universele strekking ook nationale procedures te openen die uitsluitend de goederen in de lidstaat waar de insolventieprocedure wordt geopend, betreffen.

  23. Deze verordening maakt het mogelijk de hoofdinsolventieprocedure te openen in de lidstaat waar het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar is gelegen. Die procedure heeft een universele strekking en beoogt alle goederen van de schuldenaar te omvatten. Ter bescherming van de diversiteit van de belangen, maakt deze verordening het mogelijk dat parallel met de hoofdinsolventieprocedure secundaire insolventieprocedures worden geopend. Een secundaire insolventieprocedure kan worden geopend in de lidstaat waar de schuldenaar een vestiging heeft. De gevolgen van die secundaire insolventieprocedure blijven beperkt tot de goederen van de schuldenaar die zich in de lidstaat in kwestie bevinden. Dwingende regels voor de coördinatie met de hoofdinsolventieprocedure garanderen de noodzakelijke eenheid binnen de Unie.

  24. Indien ten aanzien van een rechtspersoon of onderneming een hoofdinsolventieprocedure is geopend in een andere lidstaat dan die waar de statutaire zetel is gevestigd, moet het mogelijk zijn een secundaire insolventieprocedure te openen in de lidstaat waar de statutaire zetel is gevestigd, op voorwaarde dat de schuldenaar in die lidstaat met behulp van mensen en goederen een economische activiteit uitoefent, overeenkomstig de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

  25. Deze verordening is uitsluitend van toepassing op procedures met betrekking tot een schuldenaar van wie het centrum van de voornaamste belangen in de Unie ligt.

  26. De bevoegdheidsregels van de verordening bepalen alleen de internationale bevoegdheid, wat betekent dat zij de lidstaat aanwijzen waarvan de rechter een insolventieprocedure mag openen. De territoriale bevoegdheid binnen de lidstaat in kwestie moet worden bepaald volgens het nationale recht van die lidstaat.

  27. Alvorens een insolventieprocedure te openen, moet de bevoegde rechter ambtshalve onderzoeken of het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar dan wel de vestiging van de schuldenaar zich daadwerkelijk binnen zijn rechtsgebied bevindt.

  28. Bij het bepalen of het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar voor derden verifieerbaar is, moet bijzondere aandacht worden besteed aan de schuldeisers en de inschatting die zij maken van de plaats waar een schuldenaar het beheer over zijn belangen voert. Daartoe kan het nodig zijn om, in het geval dat het centrum van de voornaamste belangen van plaats verandert, de schuldeisers te gepasten tijde in kennis te stellen van de nieuwe locatie van waaruit de schuldenaar zijn activiteiten uitoefent, bijvoorbeeld door de aandacht te vestigen op een adreswijziging in de handelscorrespondentie, of door de nieuwe locatie met andere passende middelen openbaar te maken.

  29. In deze verordening moeten waarborgen worden opgenomen die tot doel hebben om op frauduleuze of oneigenlijke gronden gebaseerde forumshopping te voorkomen.

  30. Dat houdt in dat het vermoeden dat de statutaire zetel, de hoofdvestiging of de gebruikelijke verblijfplaats het centrum van de voornaamste belangen is, weerlegbaar moet zijn, en dat de betrokken rechter van een lidstaat zorgvuldig dient na te gaan of het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar inderdaad in die lidstaat gelegen is. In het geval van een vennootschap moet dit vermoeden weerlegbaar zijn indien de lidstaat waar het hoofdkantoor van de vennootschap is gelegen een andere lidstaat is dan de lidstaat van haar statutaire zetel en indien uit een integrale beoordeling van alle relevante factoren op een voor derden verifieerbare wijze blijkt dat het werkelijke centrum van bestuur en toezicht van de vennootschap en van het beheer over haar belangen zich in die andere lidstaat bevindt. In het geval van een natuurlijke persoon die niet als zelfstandige een bedrijfs- of beroepsactiviteit uitoefent, moet het mogelijk zijn dit vermoeden te weerleggen indien bijvoorbeeld de goederen van de schuldenaar zich grotendeels bevinden buiten de lidstaat waar deze zijn gebruikelijke verblijfplaats heeft, of indien kan worden aangetoond dat het inleiden van de insolventieprocedure in het nieuwe rechtsgebied de voornaamste reden voor de verhuizing van de schuldenaar was en dat het inleiden van die procedure een wezenlijke inbreuk zou vormen op de belangen van de schuldeisers die betrekkingen met de schuldenaar zijn aangegaan voordat de verplaatsing plaatsvond.

  31. Eveneens met het doel om op frauduleuze of oneigenlijke gronden gebaseerde forumshopping te voorkomen, mag het vermoeden dat de statutaire zetel of de hoofdvestiging, of de gebruikelijke verblijfplaats van de natuurlijke persoon, het centrum van de voornaamste belangen is, niet van toepassing zijn indien de schuldenaar, in het geval van een vennootschap of rechtspersoon of van een natuurlijke persoon die als zelfstandige een bedrijfs- of beroepsactiviteit uitoefent, zijn statutaire zetel of zijn hoofdvestiging, respectievelijk zijn gebruikelijke verblijfplaats binnen de drie maanden voorafgaand aan zijn verzoek tot het openen van een insolventieprocedure naar een andere lidstaat heeft overgebracht, of indien de schuldenaar, in het geval van een natuurlijke persoon die niet als zelfstandige een bedrijfs- of beroepsactiviteit uitoefent, binnen de zes maanden voorafgaand aan zijn verzoek tot het openen van een insolventieprocedure zijn gebruikelijke verblijfplaats naar een andere lidstaat heeft overgebracht.

  32. Hoe dan ook dient de rechter, indien de omstandigheden van de zaak aanleiding tot twijfel over zijn bevoegdheid geven, de schuldenaar ertoe te verplichten aanvullend bewijs ter staving van zijn beweringen voor te leggen; ook dient de rechter, indien het op de insolventieprocedure toepasselijke recht in die mogelijkheid voorziet, de schuldeisers van de schuldenaar de gelegenheid te bieden hun standpunt inzake de bevoegdheid naar voren te brengen.

  33. Wanneer de rechter bij wie een insolventieprocedure is aangevraagd, concludeert dat het centrum van de voornaamste belangen zich niet op zijn grondgebied bevindt, dient hij geen hoofdinsolventieprocedure te openen.

  34. Daarnaast moeten alle schuldeisers van de schuldenaar over een doeltreffend rechtsmiddel tegen de beslissing tot opening van een insolventieprocedure beschikken. De gevolgen van een betwisting van de beslissing tot opening van een insolventieprocedure moeten worden beheerst door het nationaal recht.

  35. De rechter van de lidstaat op het grondgebied waarvan een insolventieprocedure werd geopend, dient ook bevoegd te zijn met betrekking tot vorderingen die rechtstreeks uit de insolventieprocedure voortvloeien of er nauw verband mee houden. Dergelijke vorderingen moeten vorderingen tot nietigverklaring tegen verweerders omvatten in andere lidstaten en vorderingen inzake verplichtingen die in de loop van de insolventieprocedure ontstaan, zoals voorschotten voor de procedurekosten. Vorderingen voor het nakomen van de verplichtingen uit hoofde van een overeenkomst die de schuldenaar voorafgaand aan de opening van de procedure heeft gesloten, zijn daarentegen geen rechtstreeks uit de procedure voortvloeiende vorderingen. Indien een dergelijke vordering verband houdt met een andere, op algemeen burgerlijk of handelsrecht gebaseerde vordering, dient de insolventiefunctionaris beide vorderingen bij de rechter van de woonplaats van de verweerder te kunnen instellen als hij instelling van de vordering bij die rechter doeltreffender acht. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer de insolventiefunctionaris een op het insolventierecht gebaseerde vordering inzake bestuurdersaansprakelijkheid wil combineren met een op het recht inzake onrechtmatige daad of op het vennootschapsrecht gebaseerde vordering.

  36. De tot opening van de hoofdinsolventieprocedure bevoegde rechter dient, zodra om opening van een insolventieprocedure is verzocht, voorlopige en beschermende maatregelen te kunnen gelasten. Aan de opening van de insolventieprocedure voorafgaande, alsmede daarop aansluitende conservatoire maatregelen zijn van belang om de doeltreffendheid van de procedure te garanderen. Deze verordening voorziet daartoe in verschillende mogelijkheden. Ten eerste moet de voor de hoofdinsolventieprocedure bevoegde rechter, ook met betrekking tot goederen die zich op het grondgebied van andere lidstaten bevinden, voorlopige en beschermende maatregelen kunnen gelasten en ten tweede moet een vóór de opening van de hoofdinsolventieprocedure aangewezen insolventiefunctionaris in de lidstaten waar zich een vestiging van de schuldenaar bevindt, om toepassing van de beschermende maatregelen van het recht van die lidstaten kunnen verzoeken.

  37. Voordat er een hoofdinsolventieprocedure is geopend, moet het recht om een insolventieprocedure aan te vragen in de lidstaat waar de schuldenaar een vestiging heeft, beperkt blijven tot plaatselijke schuldeisers en overheidsinstanties en tot gevallen waarin het nationaal recht van de lidstaat waar de schuldenaar het centrum van zijn voornaamste belangen heeft, niet toelaat een hoofdinsolventieprocedure te openen. Die beperking is ingegeven door de wens om de gevallen waarin een territoriale insolventieprocedure wordt aangevraagd voordat er een hoofdinsolventieprocedure is aangevraagd tot het hoogstnoodzakelijke te beperken.

  38. Wanneer er een hoofdinsolventieprocedure is geopend, beperkt deze verordening niet het recht een insolventieprocedure aan te vragen in de lidstaat waar de schuldenaar een vestiging heeft. De insolventiefunctionaris in de hoofdinsolventieprocedure of eenieder die volgens het recht van die lidstaat daartoe gerechtigd is, kan een secundaire insolventieprocedure aanvragen.

  39. Deze verordening moet voorzien in regels voor het bepalen van de plaats van de goederen van de schuldenaar; die regels moeten worden toegepast om uit te maken welke goederen onder de hoofdinsolventieprocedure en welke onder de secundaire insolventieprocedure vallen, of op situaties waarin zakelijke rechten van derden een rol spelen. Meer bepaald moet in deze verordening worden vastgesteld dat Europese octrooien met eenheidswerking, Gemeenschapsmerken en andere soortgelijke rechten, zoals communautaire bescherming voor kweekproducten of Gemeenschapsmodellen, alleen in de hoofdinsolventieprocedure mogen worden opgenomen.

  40. Een secundaire insolventieprocedure kan diverse doelen dienen, naast de bescherming van plaatselijke belangen. De insolvente boedel van de schuldenaar kan bijvoorbeeld te gecompliceerd zijn om als één geheel te worden beheerd, of de verschillen in de rechtsstelsels kunnen zo groot zijn dat er moeilijkheden zouden rijzen bij uitbreiding van de rechtsgevolgen van het recht van de staat waar de procedure wordt geopend tot de andere lidstaten waar zich goederen bevinden. Om die reden mag de insolventiefunctionaris van de hoofdinsolventieprocedure de opening van een secundaire insolventieprocedure aanvragen wanneer dat voor een efficiënt beheer van de insolvente boedel nodig is.

  41. Secundaire insolventieprocedures kunnen ook het efficiënte beheer van de insolvente boedel belemmeren. Daarom vermeldt deze verordening twee specifieke situaties waarin de rechter bij wie de opening van een secundaire insolventieprocedure is aangevraagd, de opening van een dergelijke procedure op verzoek van de insolventiefunctionaris in de hoofdinsolventieprocedure moet kunnen uitstellen of weigeren.

  42. In de eerste plaats biedt deze verordening de insolventiefunctionaris in de hoofdinsolventieprocedure de mogelijkheid aan plaatselijke schuldeisers de toezegging te doen dat zij behandeld zullen worden alsof er een secundaire insolventieprocedure geopend is. Die toezegging moet aan een aantal in deze verordening omschreven voorwaarden voldoen, en meer bepaald moet zij worden goedgekeurd door een gekwalificeerde meerderheid van de plaatselijke schuldeisers. Wanneer die toezegging is gedaan, moet de rechter bij wie de opening van een secundaire insolventieprocedure is aangevraagd, die aanvraag kunnen weigeren als hij ervan overtuigd is dat de toezegging de algemene belangen van de plaatselijke schuldeisers afdoende beschermt. Bij de beoordeling van die belangen moet de rechter rekening houden met het feit dat de toezegging is goedgekeurd door een gekwalificeerde meerderheid van de plaatselijke schuldeisers.

  43. Ten behoeve van die toezegging aan plaatselijke schuldeisers dienen de goederen en rechten die zich bevinden in de lidstaat waar de schuldenaar een vestiging heeft, een subcategorie van de insolvente boedel te vormen, en dient de insolventiefunctionaris in de hoofdinsolventieprocedure bij de verdeling van die goederen en rechten of van de opbrengsten van de tegeldemaking daarvan, de rechten inzake voorrang in acht te nemen die plaatselijke schuldeisers zouden hebben gehad er in die lidstaat een secundaire insolventieprocedure was geopend.

  44. Het nationaal recht moet, indien gepast, van toepassing zijn voor de goedkeuring van een toezegging. Meer bepaald moeten, indien volgens de voorschriften betreffende de stemming voor de goedkeuring van een herstructureringsplan krachtens het nationaal recht de voorafgaande goedkeuring van de vorderingen van de schuldeisers is vereist, die vorderingen worden geacht te zijn goedgekeurd ten behoeve van de stemming over de toezegging. Als er krachtens het nationaal recht verschillende procedures voor de goedkeuring van herstructureringsplannen zijn, moeten de lidstaten aangeven welke specifieke procedure in deze context relevant is.

  45. Voorts moet deze verordening de rechter de mogelijkheid bieden om de opening van een secundaire insolventieprocedure tijdelijk te schorsen wanneer er in de hoofdinsolventieprocedure tijdelijke schorsing van afzonderlijke executieprocedures is verleend, teneinde de doeltreffendheid van de schorsing van de hoofdinsolventieprocedure te behouden. De rechter moet de tijdelijke schorsing kunnen verlenen als hij ervan overtuigd is dat er passende maatregelen voorhanden zijn om de algemene belangen van de plaatselijke schuldeisers te beschermen. In dat geval moeten alle schuldeisers die nadeel zouden kunnen ondervinden van het resultaat van de onderhandelingen over een herstructureringsplan, in kennis worden gesteld van de onderhandelingen en in staat worden gesteld eraan deel te nemen.

  46. Om een effectieve bescherming van plaatselijke belangen te waarborgen, mag het niet mogelijk te zijn dat de insolventiefunctionaris in de hoofdinsolventieprocedure de boedel die zich bevindt in de lidstaat waar een vestiging is gelegen, te gelde maakt of verplaatst om misbruik te maken, met name wanneer daarmee wordt beoogd de mogelijkheid te dwarsbomen dat aan dergelijke belangen daadwerkelijk recht kan worden gedaan wanneer naderhand een secundaire insolventieprocedure zou worden geopend.

  47. Deze verordening mag de rechters van een lidstaat waar de secundaire insolventieprocedure is geopend, niet beletten bestuurders van een schuldenaar die in strijd met hun plichten hebben gehandeld, te bestraffen, voor zover die rechters op grond van hun nationaal recht bevoegd zijn om dergelijke geschillen te behandelen.

  48. Hoofdinsolventieprocedures en secundaire insolventieprocedures kunnen tot het efficiënte beheer van de insolvente boedel van de schuldenaar of tot de efficiënte afwikkeling van de boedel bijdragen indien de betrokken partijen in de gelijktijdig aanhangige procedures naar behoren samenwerken. Samenwerken naar behoren vereist een nauwe samenwerking van de diverse insolventiefunctionarissen en rechters, in het bijzonder door uitwisseling van voldoende informatie. Het overwicht van de hoofdinsolventieprocedure moet verzekerd zijn doordat de insolventiefunctionaris van de hoofdinsolventieprocedure op verschillende manieren in gelijktijdig aanhangige secundaire insolventieprocedures kan ingrijpen. Meer bepaald moet de insolventiefunctionaris een herstelplan of akkoord kunnen voorstellen of om schorsing van de afwikkeling van de boedel in de secundaire insolventieprocedure kunnen verzoeken. Bij hun samenwerking moeten insolventiefunctionarissen en rechters rekening houden met de beste praktijken voor samenwerking in grensoverschrijdende insolventiezaken, zoals deze zijn vermeld in de beginselen en richtsnoeren inzake communicatie en samenwerking die zijn vastgesteld door Europese en internationale organisaties op het gebied van insolventierecht, met name de desbetreffende richtsnoeren die zijn opgesteld door de Commissie van de Verenigde Naties voor Internationaal Handelsrecht (United Nations Commission on International Trade Law — Uncitral).

  49. In het licht van die samenwerking moeten insolventiefunctionarissen en rechters overeenkomsten en protocollen kunnen sluiten om de grensoverschrijdende samenwerking van meervoudige insolventieprocedures in verschillende lidstaten met betrekking tot dezelfde schuldenaar of leden van dezelfde groep ondernemingen te vergemakkelijken, indien dit verenigbaar is met de op elk van deze procedures toepasselijke regels. Die overeenkomsten en protocollen kunnen variëren qua vorm (schriftelijk of mondeling) en toepassingsgebied (variërend van algemeen tot specifiek) en kunnen door verschillende partijen worden gesloten. In eenvoudige algemene overeenkomsten kan de noodzaak van nauwe samenwerking tussen de partijen worden onderstreept, zonder dat wordt ingegaan op specifieke vraagstukken, terwijl meer gedetailleerde, specifieke overeenkomsten een beginselkader voor meervoudige insolventieprocedures kunnen vormen en door de betrokken rechters kunnen worden bevestigd, indien het nationaal recht zulks vereist. Zij kunnen de overeenstemming tussen de partijen om bepaalde stappen of acties al dan niet te ondernemen, weergeven.

  50. Evenzo kunnen rechters van verschillende lidstaten samenwerken door de aanwijzing van insolventiefunctionarissen te coördineren. In dat verband kunnen zij een insolventiefunctionaris aanwijzen voor verscheidene insolventieprocedures met betrekking tot dezelfde schuldenaar of voor verschillende leden van een groep ondernemingen, voor zover dit verenigbaar is met de op elk van de procedures toepasselijke regels, in het bijzonder met eventuele vereisten betreffende de bevoegdverklaring van en de vergunningverlening aan de insolventiefunctionaris.

  51. Deze verordening moet de efficiënte uitvoering waarborgen van insolventieprocedures met betrekking tot verschillende ondernemingen die deel uitmaken van een groep ondernemingen.

  52. Indien er insolventieprocedures zijn geopend met betrekking tot verschillende ondernemingen van een en dezelfde groep, moeten de bij de procedure betrokken partijen naar behoren samenwerken. Voor de verschillende betrokken insolventiefunctionarissen en rechters moet daarom een soortgelijke verplichting tot onderlinge samenwerking en communicatie gelden als voor de insolventiefunctionarissen en rechters die betrokken zijn bij de hoofdinsolventieprocedure en de secundaire insolventieprocedures welke betrekking hebben op dezelfde schuldenaar. Samenwerking tussen insolventiefunctionarissen mag in geen geval ingaan tegen de belangen van de schuldeisers in elk van de procedures, en een dergelijke samenwerking moet gericht zijn op het vinden van een oplossing die synergieën in de hele groep in de hand werkt.

  53. De invoering van regels inzake de insolventieprocedures van groepen ondernemingen dient de rechter niet te beperken in de mogelijkheid om insolventieprocedures voor verschillende ondernemingen die tot dezelfde groep behoren in slechts één rechtsgebied te openen, wanneer hij van oordeel is dat het centrum van de voornaamste belangen van deze ondernemingen zich in een enkele lidstaat bevindt. In dergelijke gevallen moet het voor de rechter ook mogelijk zijn om, indien gepast, dezelfde insolventiefunctionaris in alle betrokken procedures aan te wijzen, voor zover dit niet onverenigbaar is met de daarop toepasselijke regels.

  54. Deze verordening moet procedureregels bevatten voor de coördinatie van de insolventieprocedures van leden van een groep ondernemingen, teneinde die coördinatie verder te verbeteren en een gecoördineerde herstructurering van de groep mogelijk te maken. Daarbij moet een efficiënte coördinatie worden nagestreefd, zonder dat de afzonderlijke rechtspersoonlijkheid van elk lid van de groep aangetast wordt.

  55. Een insolventiefunctionaris die aangewezen is in een insolventieprocedure die met betrekking tot een lid van een groep ondernemingen is geopend, moet een groepscoördinatieprocedure kunnen aanvragen. De insolventiefunctionaris die een dergelijke procedure wil aanvragen, dient daartoe naar behoren gemachtigd te zijn indien het op de insolventie toepasselijke recht dat vereist. De aanvraag moet de essentiële elementen van de coördinatie bevatten, in het bijzonder de hoofdlijnen van het coördinatieplan, een voorstel voor de als coördinator aan te wijzen persoon en een overzicht van de geraamde kosten van de coördinatie.

  56. Teneinde het vrijwillige karakter van de groepscoördinatieprocedure te waarborgen, moeten de betrokken insolventiefunctionarissen binnen een bepaalde termijn bezwaar kunnen maken tegen deelname aan de procedure. De betrokken insolventiefunctionarissen moeten in een vroeg stadium geïnformeerd worden over de belangrijkste elementen van de groepscoördinatie, zodat ze een gefundeerd besluit over deelname aan de coördinatieprocedure kunnen nemen. Een insolventiefunctionaris die aanvankelijk bezwaar heeft gemaakt tegen de integratie in de groepscoördinatieprocedure moet evenwel op een later tijdstip om deelname kunnen verzoeken. In dat geval moet de groepscoördinator een besluit nemen over de ontvankelijkheid van het verzoek. Alle insolventiefunctionarissen, met inbegrip van de verzoekende insolventiefunctionaris, moeten in kennis worden gesteld van het besluit van de coördinator en de kans krijgen dat besluit aan te vechten voor de rechter die de groepscoördinatieprocedure heeft geopend.

  57. Een groepscoördinatieprocedure moet een efficiënte uitvoering van de insolventieprocedure van de groepsleden in de hand werken, en over het algemeen een positief effect voor de schuldeisers hebben. Deze verordening moet bewerkstelligen dat de rechter bij wie een groepscoördinatieprocedure is aangevraagd, de criteria beoordeelt alvorens een groepscoördinatieprocedure te openen.

  58. De voordelen van de groepscoördinatieprocedure moeten opwegen tegen de kosten ervan. Daarom moeten de kosten van de coördinatie en het deel van deze kosten dat elk groepslid moet betalen adequaat, evenredig en redelijk zijn, en worden bepaald in overeenstemming met het nationaal recht van de lidstaat waar de groepscoördinatieprocedure is geopend. De insolventiefunctionaris moet deze kosten tevens vanaf een vroeg stadium in de procedure kunnen controleren. Het controleren van deze kosten vanaf een vroeg stadium in de procedure kan betekenen dat, indien het nationaal recht dit vereist, de insolventiefunctionaris om de goedkeuring van de rechter of van het comité van schuldeisers verzoekt.

  59. Wanneer volgens de coördinator de voor de vervulling van zijn taken geraamde kosten aanzienlijk hoger zullen uitvallen dan de aanvankelijk geraamde kosten en, in elk geval wanneer die kosten meer dan 10 % hoger uitvallen, moet de coördinator door de rechter die de groepscoördinatieprocedure heeft geopend, worden gemachtigd die kosten te overschrijden. Alvorens dit besluit te nemen moet de rechter die de groepscoördinatieprocedure heeft geopend de deelnemende insolventiefunctionarissen de mogelijkheid bieden door hem te worden gehoord, zodat zij hun opmerkingen over de gepastheid van het verzoek van de coördinator kenbaar kunnen maken.

  60. Voor leden van een groep ondernemingen die niet aan een groepscoördinatieprocedure deelnemen, moet deze verordening ook in een alternatief mechanisme voorzien om tot een gecoördineerde herstructurering van de groep te komen. Een insolventiefunctionaris die is aangewezen in een procedure welke betrekking heeft op een lid van een groep ondernemingen moet de bevoegdheid hebben te verzoeken om schorsing van elke met de afwikkeling van de boedel verband houdende maatregel in de procedure die is geopend met betrekking tot andere leden van de groep die niet aan een groepscoördinatieprocedure onderworpen zijn. Om een dergelijke schorsing moet slechts kunnen worden verzocht indien een herstructureringsplan voor de leden van de betrokken groep wordt voorgelegd, dit plan voordelig is voor de schuldeisers in de procedure met betrekking tot welke om schorsing wordt verzocht en de schorsing nodig is om ervoor te zorgen dat het plan naar behoren kan worden uitgevoerd.

  61. Deze verordening mag de lidstaten niet beletten nationale regels vast te stellen ter aanvulling van de in deze verordening bepaalde regels inzake samenwerking, communicatie en coördinatie bij insolventie van leden van groepen ondernemingen, op voorwaarde dat het toepassingsgebied van die nationale regels beperkt blijft tot het nationale rechtsgebied en dat de toepassing ervan geen afbreuk doet aan de doeltreffendheid van de regels van deze verordening.

  62. De in deze verordening vastgelegde regels inzake samenwerking, communicatie en coördinatie bij insolventie van leden van een groep ondernemingen dienen slechts van toepassing te zijn voor zover er in meer dan één lidstaat procedures die betrekking hebben op verschillende leden van eenzelfde groep ondernemingen zijn geopend.

  63. Elke schuldeiser die zijn gewone verblijfplaats, woonplaats of statutaire zetel in de Unie heeft, moet het recht hebben om in elke in de Unie lopende insolventieprocedure zijn vorderingen op de schuldenaar in te dienen. Dit moet ook gelden voor belastingautoriteiten en socialezekerheidsinstanties. Deze verordening mag niet beletten dat de insolventiefunctionaris vorderingen indient namens groepen schuldeisers, bijvoorbeeld werknemers, indien het nationaal recht daarin voorziet. Met het oog op de gelijke behandeling van de schuldeisers moet de verdeling van de opbrengst evenwel worden gecoördineerd. Elke schuldeiser moet kunnen behouden wat hij in het kader van een insolventieprocedure verkregen heeft, doch kan pas aan de verdeling van de boedel in een andere procedure deelnemen wanneer de schuldeisers met gelijke rang een evenredige uitkering van hun vorderingen hebben gekregen.

  64. Het is van essentieel belang dat schuldeisers met een gewone verblijfplaats, woonplaats of statutaire zetel binnen de Unie worden geïnformeerd over de opening van een insolventieprocedure met betrekking tot de goederen van hun schuldenaar. Om een snelle overdracht van informatie aan schuldeisers te waarborgen, moet Verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad(6) buiten toepassing worden gelaten waar in deze verordening wordt verwezen naar de verplichting schuldeisers te informeren. Het gebruik van in alle officiële talen van de instellingen van de Unie beschikbare standaardformulieren moet de taken van schuldeisers bij het indienen van vorderingen in een in een andere lidstaat geopende procedure, vereenvoudigen. In het nationaal recht moet worden bepaald welke gevolgen er verbonden zijn aan het indienen van een onvolledig standaardformulier.

  65. Deze verordening moet voorzien in onmiddellijke erkenning van de beslissingen inzake de opening, het verloop en de beëindiging van een onder haar werkingssfeer vallende insolventieprocedure, alsmede van beslissingen die rechtstreeks met deze insolventieprocedure verband houden. De automatische erkenning moet dus tot gevolg hebben dat de rechtsgevolgen die de procedure heeft krachtens het recht van de lidstaat waar de procedure is geopend, worden uitgebreid tot alle andere lidstaten. De erkenning van beslissingen van de rechters van de lidstaten moet berusten op het beginsel van wederzijds vertrouwen. In dat verband moeten gronden voor niet-erkenning tot het noodzakelijke minimum worden beperkt. Ook indien de rechters van twee lidstaten zich bevoegd achten om een hoofdinsolventieprocedure te openen, moet dit conflict volgens het vertrouwensbeginsel worden opgelost. De beslissing van de rechter die de procedure het eerst heeft geopend, moet in de andere lidstaten worden erkend zonder dat deze de bevoegdheid hebben de beslissing van die rechter te toetsen.

  66. Deze verordening moet voor haar toepassingsgebied uniforme collisieregels vaststellen die, voor zover zij van toepassing zijn, in de plaats treden van de nationale voorschriften op het gebied van het internationale privaatrecht. Tenzij anders is bepaald, moet het recht van de lidstaat waar de procedure is geopend van toepassing zijn (lex concursus). Deze collisieregel dient zowel voor de hoofdinsolventieprocedure als voor plaatselijke procedures te gelden. De lex concursus is bepalend voor alle rechtsgevolgen van de insolventieprocedure, zowel procedureel als materieel, ten aanzien van de betrokken rechtssubjecten en rechtsbetrekkingen. Dit recht beheerst alle voorwaarden voor het openen, het verloop en het beëindigen van de insolventieprocedure.

  67. De automatische erkenning van een insolventieprocedure, waarop in de regel het recht van de lidstaat waar de procedure is geopend van toepassing is, kan de regels doorkruisen die de rechtshandelingen in die lidstaten normaliter beheersen. Ter bescherming van het gewettigd vertrouwen en de rechtszekerheid van rechtshandelingen in andere lidstaten dan de lidstaat waarin de procedure is geopend, moet er in een aantal uitzonderingen op de algemene regel worden voorzien.

  68. Aan een bijzondere aanknoping, die afwijkt van het recht van de lidstaat waar de procedure is geopend, is met name behoefte voor zakelijke rechten, aangezien die rechten van groot belang zijn voor het verlenen van kredieten. De vestiging, de geldigheid en de draagwijdte van zakelijke rechten moeten derhalve in de regel worden bepaald door het recht van de staat waar de zaken zich bevinden en dienen door de opening van een insolventieprocedure onverlet te worden gelaten. De houder van een zakelijk recht moet derhalve zijn recht om te handelen alsof er geen insolventieprocedure was of zijn recht van separatisme op het tot zekerheid strekkende goed kunnen blijven doen gelden. Wanneer op goederen krachtens het recht van de staat waar de zaak zich bevindt zakelijke rechten rusten, terwijl de hoofdinsolventieprocedure in een andere lidstaat wordt gevoerd, moet de insolventiefunctionaris in de hoofdinsolventieprocedure om opening van een secundaire insolventieprocedure kunnen verzoeken in het rechtsgebied waar de zakelijke rechten ontstaan, wanneer de schuldenaar daar een vestiging heeft. Wanneer geen secundaire insolventieprocedure wordt geopend, moet het surplus uit de verkoopopbrengst van een goed waarop de zakelijke rechten rusten, worden betaald aan de insolventiefunctionaris in de hoofdinsolventieprocedure.

  69. Deze verordening bevat verscheidene bepalingen op grond waarvan een rechter schorsing van de opening van een procedure of schorsing van executieprocedures kan bevelen. Een dergelijke schorsing laat de zakelijke rechten van schuldeisers of derden onverlet.

  70. Indien volgens het recht van de staat waar de procedure wordt geopend, verrekening van vorderingen niet is toegestaan, moet een schuldeiser toch recht hebben op verrekening, wanneer deze wel is toegestaan volgens het recht dat van toepassing is op de vordering van de insolvente schuldenaar. Aldus opgevat wordt verrekening als het ware een soort waarborg die beheerst wordt door een recht op de toepassing waarvan de betrokken schuldeiser bij het sluiten van de overeenkomst of het aangaan van de schuld kan rekenen.

  71. Ook bij betalingssystemen en financiële markten bestaat een specifieke behoefte aan bescherming, bijvoorbeeld met betrekking tot de in die systemen voorkomende regelingen inzake „closing out” en „netting” als voor de vervreemding van effecten en de ter verzekering van deze transacties gestelde zekerheden, zoals met name geregeld in Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad(7). Alleen het recht dat op het betrokken systeem of de betrokken markt van toepassing is, is voor deze transacties relevant. Dat recht beoogt te vermijden dat veranderingen optreden in de regelingen betreffende betaling of afwikkeling van transacties in betalings- of afwikkelingssystemen of op georganiseerde financiële markten die in de lidstaten functioneren in geval van insolventie van een partij bij een transactie. Richtlijn 98/26/EG bevat specifieke voorschriften die voorrang moeten krijgen op de algemene regelingen van deze verordening.

  72. Ter bescherming van de werknemers en de arbeidsverhoudingen moeten de gevolgen van de insolventieprocedure voor de voortzetting of de beëindiging van het dienstverband en de rechten en verplichtingen van elk van beide partijen uit hoofde van dat dienstverband, overeenkomstig de algemene collisieregels bepaald worden door het recht dat op de betrokken arbeidsovereenkomst van toepassing is. In gevallen waarin voor de beëindiging van arbeidsovereenkomsten goedkeuring door een rechter of een administratieve instantie vereist is, moet bovendien de lidstaat waarin zich een vestiging van de schuldenaar bevindt, de bevoegdheid houden om een dergelijke goedkeuring te verlenen, zelfs indien er in die lidstaat geen insolventieprocedure is geopend. Andere vragen met betrekking tot het insolventierecht, zoals de vraag of de vorderingen van werknemers door een voorrecht beschermd zijn, en welke rang dit voorrecht eventueel moet krijgen, moeten worden bepaald volgens het recht van de lidstaat waar de insolventieprocedure (hoofdinsolventieprocedure of secundaire insolventieprocedure) is geopend, behalve in gevallen waarin overeenkomstig deze verordening een toezegging is gedaan teneinde een secundaire insolventieprocedure te vermijden.

  73. De gevolgen van de insolventieprocedure voor een lopende rechtsvordering of een lopend scheidsrechterlijk geding betreffende een goed of recht dat deel uitmaakt van de insolvente boedel van de schuldenaar, worden uitsluitend beheerst door het recht van de lidstaat waar de rechtsvordering of dat scheidsrechterlijk geding aanhangig is. Deze regel dient de nationale regels inzake de erkenning en tenuitvoerlegging van scheidsrechterlijke gedingen evenwel onverlet te laten.

  74. Bepaalde regels van deze verordening moeten soepel genoeg zijn om rekening te houden met de specifieke procedureregels van de rechterlijke macht in bepaalde lidstaten. Derhalve moet een bepaling in deze verordening betreffende kennisgeving door een rechterlijke instantie van een lidstaat, indien de procedureregels van een lidstaat zulks vereisen, eveneens gelden in het geval dat die rechterlijke instantie een bevel tot die kennisgeving uitvaardigt.

  75. In het belang van het economisch verkeer moet de wezenlijke inhoud van de beslissing tot opening van de procedure op verzoek van de insolventiefunctionaris worden bekendgemaakt in een andere lidstaat dan die van de een rechter die deze beslissing heeft genomen. Wanneer er zich in de betrokken lidstaat een vestiging bevindt, moet die bekendmaking dwingend zijn voorgeschreven. In geen van beide gevallen dient bekendmaking evenwel voorwaarde te zijn voor erkenning van de buitenlandse procedure.

  76. Teneinde de informatievoorziening aan de desbetreffende schuldeisers en rechters te verbeteren en te voorkomen dat parallelle insolventieprocedures worden geopend, moeten lidstaten worden verplicht om relevante informatie in grensoverschrijdende insolventiezaken openbaar te maken in een openbaar toegankelijk elektronisch register. Teneinde de toegang te vereenvoudigen tot die informatie voor schuldeisers en rechters die in andere lidstaten woonachtig of gevestigd zijn, moet deze verordening voorzien in de onderlinge koppeling van zulke insolventieregisters via het Europese e-justitieportaal. Het dient de lidstaten vrij te staan in diverse registers gegevens openbaar te maken en het moet mogelijk zijn meer dan één register per lidstaat te koppelen.

  77. Deze verordening dient te bepalen welke minimuminformatie in de insolventieregisters bekendgemaakt moet worden. Het moet de lidstaten niet worden belet aanvullende informatie op te nemen. Voor een schuldenaar die een natuurlijke persoon is, dienen de insolventieregisters slechts een registratienummer te vermelden indien hij als zelfstandige een bedrijfs- of beroepsactiviteit uitoefent. Dat registratienummer moet worden opgevat als zijnde het eventuele unieke registratienummer van de zelfstandige bedrijfs- of beroepsactiviteit van de schuldenaar in het handelsregister.

  78. Informatie over bepaalde aspecten van de insolventieprocedure is essentieel voor schuldeisers, zoals de termijnen voor het indienen van vorderingen en het aanvechten van beslissingen. Deze verordening moet de lidstaten echter niet verplichten om die termijnen per geval te berekenen. De lidstaten moeten hun verplichtingen kunnen nakomen door hyperlinks op het Europese e-justitieportaal te plaatsen met voor zichzelf sprekende informatie over de criteria voor het berekenen van die termijnen.

  79. Teneinde informatie over natuurlijke personen die niet als zelfstandige een bedrijfs- of beroepsactiviteit uitoefenen, voldoende te beschermen, moeten de lidstaten voor de toegang tot die informatie aanvullende zoekcriteria kunnen opstellen, zoals het persoonlijke identificatienummer van de schuldenaar, zijn adres en geboortedatum, of het district van de bevoegde rechter, dan wel de toegang afhankelijk kunnen stellen van een verzoek aan een bevoegde autoriteit of van het aantonen van een rechtmatig belang.

  80. Het moet de lidstaten vrij staan in hun insolventieregisters geen informatie op te nemen over natuurlijke personen die niet als zelfstandige een bedrijfs- of beroepsactiviteit uitoefenen. In dat geval moeten de lidstaten er wel voor zorgen dat de informatie door individuele kennisgeving aan de schuldeisers wordt doorgegeven, en dat de procedure geen nadelige gevolgen heeft voor de vorderingen van de schuldeisers die geen informatie gekregen hebben.

  81. Het kan voorkomen dat sommige betrokkenen niet van de opening van de insolventieprocedure op de hoogte zijn en te goeder trouw in strijd met de nieuwe omstandigheden handelen. Ter bescherming van dergelijke personen, die — niet op de hoogte zijnde van de opening van de procedure in het buitenland — een betaling ten voordele van de schuldenaar uitvoeren die zij eigenlijk voor de buitenlandse insolventiefunctionaris hadden moeten uitvoeren, moet worden voorgeschreven dat deze betaling een bevrijdend karakter heeft.

  82. Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad(8).

  83. Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie erkende beginselen in acht. Met name beoogt deze verordening de toepassing te bevorderen van de artikelen 8, 17 en 47, betreffende, respectievelijk, de bescherming van persoonsgegevens, het recht op eigendom en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en een eerlijk proces.

  84. Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad(9) en Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad(10) zijn van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze verordening.

  85. Deze verordening doet geen afbreuk aan Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad(11).

  86. Daar de doelstelling van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege het creëren van een wettelijk kader voor een correct beheer van grensoverschrijdende insolventieprocedures, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

  87. Overeenkomstig artikel 3 en artikel 4 bis, lid 1, van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, hebben het Verenigd Koninkrijk en Ierland te kennen gegeven dat zij aan de vaststelling en toepassing van deze verordening wensen deel te nemen.

  88. Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in deze lidstaat.

  89. De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd en heeft op 27 maart 2013 een advies uitgebracht(12),

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

1.

Deze verordening is van toepassing op openbare collectieve procedures, met inbegrip van voorlopige procedures, die zijn gebaseerd op het recht inzake insolventie en waarin, ten behoeve van herstel, schuldaanpassing, reorganisatie of liquidatie:

  1. een schuldenaar het beheer en de beschikking over zijn goederen geheel of gedeeltelijk verliest en een insolventiefunctionaris wordt aangewezen,

  2. de goederen en de onderneming van een schuldenaar onder controle of toezicht van een rechter staan, of

  3. een tijdelijke schorsing van een afzonderlijke executieprocedure door een rechter wordt verleend of van rechtswege gebeurt, ten behoeve van onderhandelingen tussen de schuldenaar en diens schuldeisers, voor zover de procedure waarin de schorsing wordt verleend in passende maatregelen ter bescherming van de gezamenlijke schuldeisers voorziet en, indien er geen overeenstemming wordt bereikt, voorafgaat aan de onder a) of b) bedoelde procedure.

Indien de in dit lid bedoelde procedures kunnen worden ingeleid in omstandigheden waarin er slechts een risico op insolventie bestaat, hebben deze procedures tot doel de insolventie van de schuldenaar of het staken van diens bedrijfsactiviteiten te voorkomen.

De in dit lid bedoelde procedures worden opgesomd in bijlage A.

2.

Deze verordening is niet van toepassing op in lid 1 bedoelde procedures betreffende:

  1. verzekeringsondernemingen;

  2. kredietinstellingen;

  3. beleggingsondernemingen en andere instellingen of ondernemingen voor zover daarop Richtlijn 2001/24/EG, van toepassing is, of

  4. instellingen voor collectieve belegging.

Voor het doel van deze verordening wordt verstaan onder:

    1.„collectieve procedure”:
    procedure waarbij alle of een aanzienlijk deel van de schuldeisers van een schuldenaar betrokken zijn, met dien verstande dat in laatstgenoemd geval de procedure de vorderingen van schuldeisers die hierbij niet betrokken zijn, onverlet laat;
    2.„instellingen voor collectieve belegging”:
    instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) als gedefinieerd in Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad(13), en alternatieve beleggingsinstellingen (abi's) als gedefinieerd in Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad(14);
    3.„schuldenaar die zijn goederen in bezit houdt”:
    een schuldenaar ten aanzien van wie een insolventieprocedure is geopend, waarbij niet noodzakelijkerwijs een insolventiefunctionaris wordt aangewezen of waarbij de rechten en plichten aangaande het beheer van de goederen van de schuldenaar niet volledig aan een insolventiefunctionaris worden overgedragen, en de schuldenaar derhalve volledig of tenminste gedeeltelijk de zeggenschap over zijn goederen en zijn onderneming behoudt;
    4.„insolventieprocedures”:
    de procedures opgesomd in bijlage A;
    5.„insolventiefunctionaris”:

    elke persoon of instantie waarvan de taak, ook op tussentijdse basis, erin bestaat:

    1. de in het kader van een insolventieprocedure ingediende vorderingen te verifiëren en te aanvaarden;

    2. het collectieve belang van de schuldeisers te behartigen;

    3. het geheel of een deel van de goederen waarover de schuldenaar het beheer en de beschikking heeft verloren, te beheren;

    4. de onder iii) bedoelde goederen te liquideren, of

    5. toe te zien op het beheer van de onderneming van de schuldenaar.

    De in de eerste alinea bedoelde personen en organen worden opgesomd in bijlage B;

    6.„rechter”:
    1. in artikel 1, lid 1, onder b) en c), artikel 4, artikel 5, artikel 6, artikel 21, lid 3, artikel 24, lid 2, onder j), artikel 36, artikel 39 en de artikelen 61 tot en met 77, de rechterlijke instantie van een lidstaat;

    2. in de overige artikelen: de rechterlijke instantie of enig andere bevoegde instantie van een lidstaat die bevoegd is om een insolventieprocedure te openen, een dergelijke opening te bekrachtigen of tijdens die procedure beslissingen te geven;

    7.„beslissing tot opening van een insolventieprocedure”:
    1. de beslissing van een rechter tot opening van een insolventieprocedure of tot bekrachtiging van de opening van een dergelijke procedure, alsmede

    2. de beslissing van een rechter tot aanwijzing van een insolventiefunctionaris;

    8.„tijdstip waarop de procedure is geopend”:
    het tijdstip waarop de beslissing tot opening van een insolventieprocedure rechtsgevolgen heeft, onafhankelijk van de vraag of de beslissing definitief is;
    9.„lidstaat waar zich een goed bevindt”:
    1. met betrekking tot aandelen op naam in vennootschappen die geen instrumenten als bedoeld onder ii) zijn, de lidstaat op het grondgebied waarvan de vennootschap die de aandelen heeft uitgegeven haar statutaire zetel heeft;

    2. met betrekking tot financiële instrumenten waarvan de eigendom blijkt uit inschrijving in een register dat of op een rekening die door of namens een tussenpersoon wordt aangehouden („girale effecten”), de lidstaat waar het register waarin of de rekening waarop de inschrijving plaatsvindt, wordt aangehouden;

    3. met betrekking tot tegoeden op rekeningen bij kredietinstellingen: de in het IBAN-nummer van de rekening aangegeven lidstaat, of, voor tegoeden op rekeningen bij kredietinstellingen zonder IBAN, de lidstaat waar de kredietinstelling waarbij de rekening wordt aangehouden, haar hoofdkantoor heeft of, indien de rekening wordt aangehouden bij een bijkantoor, agentschap of andere vestiging, de lidstaat waar het bijkantoor, het agentschap of de andere vestiging is gelegen;

    4. met betrekking tot zaken of rechten, andere dan die welke onder i) worden bedoeld, die de eigenaar of de rechthebbende in een openbaar register laat inschrijven, de lidstaat onder de autoriteit waarvan dat register wordt aangehouden;

    5. met betrekking tot Europese octrooien, de lidstaat waarvoor het Europees octrooi is verleend;

    6. met betrekking tot auteursrechten en aanverwante rechten, de lidstaat op het grondgebied waarvan de eigenaar van deze rechten zijn gebruikelijke verblijfplaats of statutaire zetel heeft;

    7. met betrekking tot lichamelijke zaken, andere dan die welke onder i) tot en met iv) worden bedoeld, de lidstaat op het grondgebied waarvan de zaken zich bevinden;

    8. met betrekking tot schuldvorderingen jegens derden, andere dan die welke betrekking hebben op de onder iii) bedoelde goederen, de lidstaat op het grondgebied waarvan het centrum van de voornaamste belangen van de derde-schuldenaar is gelegen, als bepaald overeenkomstig artikel 3, lid 1;

    10.„vestiging”:
    elke plaats van handeling waar een schuldenaar met behulp van mensen en goederen een economische activiteit die niet van tijdelijke aard is, uitoefent of heeft uitgeoefend in de periode van drie maanden voorafgaand aan het aanvragen van de hoofdinsolventieprocedure;
    11.„plaatselijke schuldeiser”:
    een schuldeiser van wie de vorderingen jegens een schuldenaar voortvloeien uit of verband houden met de exploitatie van een vestiging die in een andere lidstaat is gelegen dan de lidstaat waar zich het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar bevindt;
    12.„buitenlandse schuldeiser”:
    een schuldeiser die zijn gebruikelijke verblijfplaats, woonplaats of statutaire zetel heeft in een andere lidstaat dan de lidstaat waar de procedure is geopend, met inbegrip van de belastingautoriteiten en de socialezekerheidsinstanties van de lidstaten;
    13.„groep ondernemingen”:
    een moederonderneming en al haar dochterondernemingen;
    14.„moederonderneming”:
    een onderneming die rechtstreeks of onrechtstreeks zeggenschap heeft over een of meer dochterondernemingen. Een onderneming die geconsolideerde financiële overzichten opstelt overeenkomstig Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad(15), wordt geacht een moederonderneming te zijn.
1.

De rechters van de lidstaat op het grondgebied waarvan het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar gelegen is, zijn bevoegd een insolventieprocedure („hoofdinsolventieprocedure”) te openen. Het centrum van de voornaamste belangen is de plaats waar de schuldenaar gewoonlijk het beheer over zijn belangen voert en die als zodanig voor derden herkenbaar is.

Bij vennootschappen en rechtspersonen wordt, zolang het tegendeel niet is bewezen, het centrum van de voornaamste belangen vermoed de plaats van de statutaire zetel te zijn. Dit vermoeden geldt alleen indien de statutaire zetel in de drie maanden voorafgaand aan het aanvragen van de insolventieprocedure niet naar een andere lidstaat is overgebracht.

In het geval van een natuurlijke persoon die als zelfstandige een bedrijfs- of beroepsactiviteit uitoefent, wordt, zolang het tegendeel niet is bewezen, het centrum van de voornaamste belangen vermoed de plaats van diens hoofdvestiging te zijn. Dit vermoeden geldt alleen indien de hoofdvestiging van de natuurlijke persoon in de drie maanden voorafgaand aan het aanvragen van de insolventieprocedure niet naar een andere lidstaat is overgebracht.

In het geval van elke andere natuurlijke persoon wordt, zolang het tegendeel niet is bewezen, het centrum van de voornaamste belangen vermoed de diens gebruikelijke verblijfplaats te zijn. Dit vermoeden geldt alleen indien de gebruikelijke verblijfplaats in de zes maanden voorafgaand aan het aanvragen van de insolventieprocedure niet naar een andere lidstaat is overgebracht.

2.

Wanneer het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar op het grondgebied van een lidstaat gelegen is, zijn de rechters van een andere lidstaat slechts tot opening van een insolventieprocedure ten aanzien van deze schuldenaar bevoegd indien hij op het grondgebied van laatstgenoemde lidstaat een vestiging bezit. De gevolgen van deze procedure gelden alleen ten aanzien van de goederen van de schuldenaar die zich op het grondgebied van die lidstaat bevinden.

3.

Indien de insolventieprocedure overeenkomstig lid 1 is geopend, is iedere insolventieprocedure die vervolgens overeenkomstig lid 2 wordt geopend, een secundaire insolventieprocedure.

4.

De opening van de in lid 2 bedoelde territoriale insolventieprocedure kan slechts aan de opening van een hoofdinsolventieprocedure overeenkomstig lid 1 voorafgaan indien:

  1. de opening van een insolventieprocedure krachtens lid 1 niet kan worden verkregen in verband met de voorwaarden die gesteld worden in het recht van de lidstaat op het grondgebied waarvan het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar zich bevindt, of

  2. de territoriale insolventieprocedure is aangevraagd:

    1. door een schuldeiser wiens vordering voortvloeit uit of verband houdt met de exploitatie van een vestiging die is gelegen op het grondgebied van de lidstaat waar de territoriale procedure is aangevraagd, of

    2. door een overheidsinstantie die, uit hoofde van het recht van de lidstaat op het grondgebied waarvan de vestiging is gelegen, het recht heeft om de insolventieprocedure aan te vragen.

Zodra er een hoofdinsolventieprocedure wordt geopend, wordt de territoriale insolventieprocedure een secundaire insolventieprocedure.

1.

Een rechter bij wie een insolventieprocedure wordt aangevraagd, onderzoekt ambtshalve of hij op grond van artikel 3 bevoegd is. In de beslissing tot opening van een insolventieprocedure wordt aangegeven op welke gronden de bevoegdheid van de rechter is gebaseerd, en meer bepaald of de bevoegdheid is gegrond op artikel 3, lid 1, of artikel 3, lid 2.

2.

Niettegenstaande lid 1 kunnen de lidstaten, indien een insolventieprocedure overeenkomstig het nationale recht zonder rechterlijke beslissing wordt geopend, de in een dergelijke procedure aangewezen insolventiefunctionaris opdragen te onderzoeken of de lidstaat waar een verzoek tot opening van de procedure aanhangig is, op grond van artikel 3 bevoegd is. Indien dit het geval is, vermeldt de insolventiefunctionaris in de beslissing tot opening van de insolventieprocedure op welke gronden de bevoegdheid is gebaseerd, en meer bepaald of de bevoegdheid is gegrond op artikel 3, lid 1 of lid 2.

1.

De schuldenaar of een schuldeiser kan de beslissing tot opening van een hoofdinsolventieprocedure voor de rechter aanvechten op grond van internationale bevoegdheid.

2.

De beslissing tot opening van een hoofdinsolventieprocedure kan worden aangevochten door andere partijen dan de in lid 1 bedoelde of op andere gronden dan het ontbreken van internationale bevoegdheid, indien het nationale recht daarin voorziet.

1.

De rechter van de lidstaat op het grondgebied waarvan een insolventieprocedure is geopend overeenkomstig artikel 3, is bevoegd voor alle vorderingen die rechtstreeks uit de insolventieprocedure voortvloeien en er nauw verband mee houden, zoals vorderingen tot nietigverklaring.

2.

Indien een vordering als bedoeld in lid 1 samenhangt met een vordering in een burgerlijke of handelszaak tegen dezelfde verweerder, kan de insolventiefunctionaris beide vorderingen instellen bij de rechter van de lidstaat op het grondgebied waarvan de verweerder zijn woonplaats heeft, of, indien de vordering wordt ingesteld tegen verschillende verweerders, bij de rechter van de lidstaat op het grondgebied waarvan een van hen zijn woonplaats heeft, voor zover die rechter bevoegd is op grond van Verordening (EU) nr. 1215/2012.

De eerste alinea geldt ook voor de schuldenaar die zijn goederen in bezit houdt, voor zover hij volgens het nationale recht vorderingen kan instellen ten behoeve van de insolvente boedel.

3.

Samenhangend in de zin van lid 2 zijn vorderingen waartussen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven.

1.

Tenzij deze verordening iets anders bepaalt, worden de insolventieprocedure en de gevolgen daarvan beheerst door het recht van de lidstaat op het grondgebied waarvan de insolventieprocedure wordt geopend („de lidstaat waar de procedure wordt geopend”).

2.

Het recht van de lidstaat waar de procedure wordt geopend, bepaalt onder welke voorwaarden deze procedure wordt geopend, verloopt en wordt beëindigd. Het bepaalt met name:

  1. welke schuldenaars op grond van hun hoedanigheid aan een insolventieprocedure kunnen worden onderworpen;

  2. welk deel van de goederen van de schuldenaar tot de insolvente boedel behoort en of de na de opening van de insolventieprocedure verkregen goederen tot deze boedel behoren;

  3. welke de respectieve bevoegdheden van de schuldenaar en de insolventiefunctionaris zijn;

  4. onder welke voorwaarden een verrekening kan worden tegengeworpen;

  5. de gevolgen van de insolventieprocedure voor lopende overeenkomsten waarbij de schuldenaar partij is;

  6. de gevolgen van de insolventieprocedure voor individuele vervolgingen, met uitzondering van lopende rechtsvorderingen;

  7. welke vorderingen te verhalen zijn op de insolvente boedel van de schuldenaar en wat de gevolgen zijn ten aanzien van vorderingen die zijn ontstaan na de opening van de insolventieprocedure;

  8. de regels betreffende indiening, verificatie en toelating van de vorderingen;

  9. de regels betreffende de verdeling van de opbrengst van de te gelde gemaakte goederen, de rangindeling van de vorderingen, en de rechten van schuldeisers die krachtens een zakelijk recht of ingevolge verrekening gedeeltelijk zijn voldaan;

  10. de voorwaarden voor en de gevolgen van de beëindiging van de insolventieprocedure, met name door een akkoord;

  11. de rechten van de schuldeisers nadat de insolventieprocedure beëindigd is;

  12. voor wiens rekening de kosten en uitgaven in het kader van de insolventieprocedure zijn;

  13. de regels betreffende nietigheid, vernietigbaarheid of niet-tegenwerpbaarheid van de voor de gezamenlijke schuldeisers nadelige rechtshandelingen.

1.

De opening van de insolventieprocedure laat onverlet het zakelijk recht van een schuldeiser of van een derde op lichamelijke of onlichamelijke roerende of onroerende goederen — zowel bepaalde goederen als gehelen, met een wisselende samenstelling, van onbepaalde goederen — die toebehoren aan de schuldenaar en die zich op het tijdstip waarop de procedure wordt geopend op het grondgebied van een andere lidstaat bevinden.

2.

Onder rechten in de zin van lid 1 worden met name verstaan:

  1. het recht een goed te gelde te maken of te laten maken en te worden voldaan uit de opbrengst van of de inkomsten uit dat goed, in het bijzonder op grond van pand of hypotheek;

  2. het exclusieve recht een vordering te innen, in het bijzonder door middel van een pandrecht op de vordering of door de cessie van die vordering tot zekerheid;

  3. het recht om goederen op te eisen en/of de vergoeding ervan te verlangen van eenieder die het tegen de wil van de rechthebbende in bezit of in gebruik heeft;

  4. het zakelijke recht om van een goed de vruchten te trekken.

3.

Een recht dat in een openbaar register is ingeschreven en dat aan derden kan worden tegengeworpen, en op grond waarvan een zakelijk recht in de zin van lid 1, kan worden verkregen, wordt met een zakelijk recht gelijkgesteld.

4.

Lid 1 vormt geen beletsel voor het instellen van vorderingen tot nietigheid, vernietigbaarheid of niet-tegenwerpbaarheid als bedoeld in artikel 7, lid 2, onder m).

1.

De opening van de insolventieprocedure laat het recht van een schuldeiser op verrekening van zijn vordering met de vordering van een schuldenaar onverlet wanneer die verrekening is toegestaan bij het recht dat op de vordering van de insolvente schuldenaar van toepassing is.

2.

Lid 1 vormt geen beletsel voor het instellen van vorderingen tot nietigheid, vernietigbaarheid of niet-tegenwerpbaarheid als bedoeld in artikel 7, lid 2, onder m).

1.

De opening van een insolventieprocedure tegen de koper van een goed laat op een eigendomsvoorbehoud gegronde rechten van verkopers onverlet wanneer dat goed zich op het tijdstip waarop de procedure wordt geopend, bevindt op het grondgebied van een andere lidstaat dan de lidstaat waar de procedure is geopend.

2.

De opening van een insolventieprocedure tegen de verkoper van een goed nadat de levering van dat goed heeft plaatsgevonden, is geen grond voor ontbinding of opzegging van de verkoop en belet de koper niet de eigendom van het gekochte goed te verkrijgen wanneer dit goed zich op het tijdstip waarop de insolventieprocedure is geopend, bevindt op het grondgebied van een andere lidstaat dan de lidstaat waar de procedure is geopend.

3.

De leden 1 en 2 vormen geen beletsel voor het instellen van vorderingen tot nietigheid, vernietigbaarheid of niet-tegenwerpbaarheid als bedoeld in artikel 7, lid 2, onder m).

1.

De gevolgen van de insolventieprocedure voor een overeenkomst die recht geeft op de verkrijging of het gebruik van een onroerend goed, worden uitsluitend beheerst door het recht van de lidstaat op het grondgebied waarvan dit onroerend goed gelegen is.

2.

De rechter die de hoofdinsolventieprocedure heeft geopend, is bevoegd om de beëindiging of wijziging van de in dit artikel bedoelde overeenkomsten goed te keuren, indien:

  1. het op deze overeenkomsten toepasselijke recht van de lidstaat vereist dat een dergelijke overeenkomst alleen kan worden beëindigd of gewijzigd met goedkeuring van de rechter die de insolventieprocedure heeft geopend, en

  2. er in die lidstaat geen insolventieprocedure is geopend.

1.

Onverminderd artikel 8 worden de gevolgen van de insolventieprocedure voor de rechten en verplichtingen van deelnemers aan een betalings- of afwikkelingssysteem of aan een financiële markt uitsluitend beheerst door het recht van de lidstaat dat op dat systeem of die markt van toepassing is.

2.

Lid 1 vormt geen beletsel voor het instellen van een vordering tot nietigheid, vernietigbaarheid of niet-tegenwerpbaarheid van betalingen of verrichtingen krachtens het recht dat op het desbetreffende betalingssysteem of de desbetreffende financiële markt van toepassing is.

1.

De gevolgen van de insolventieprocedure voor arbeidsovereenkomsten en arbeidsbetrekkingen worden uitsluitend beheerst door het recht van de lidstaat dat op de arbeidsovereenkomst van toepassing is.

2.

De rechters van de lidstaat waar een secundaire insolventieprocedure kan worden geopend, blijven bevoegd om de beëindiging of wijziging van de in dit artikel bedoelde overeenkomsten goed te keuren, zelfs indien er in die lidstaat geen insolventieprocedure is geopend.

De eerste alinea geldt ook voor een autoriteit die krachtens het nationaal recht bevoegd is om de beëindiging of wijziging van de in dit artikel bedoelde overeenkomsten goed te keuren.

De gevolgen van de insolventieprocedure voor de rechten van een schuldenaar op onroerend goed, een schip of een luchtvaartuig dat aan inschrijving in een openbaar register onderworpen is, worden beheerst door het recht van de lidstaat onder het gezag waarvan het register wordt gehouden.

Voor de toepassing van deze verordening kunnen Europese octrooien met eenheidswerking, Gemeenschapsmerken of soortgelijke bij het Unierecht in het leven geroepen rechten slechts in de procedure bedoeld in artikel 3, lid 1, worden ingebracht.

Artikel 7, lid 2, onder m), is niet van toepassing indien degene die voordeel heeft gehad bij een voor het geheel van schuldeisers nadelige handeling bewijst dat:

  1. deze handeling onderworpen is aan het recht van een andere lidstaat dan de lidstaat waar de procedure is geopend, en

  2. het recht van die lidstaat in het gegeven geval niet voorziet in de mogelijkheid om die handeling te bestrijden.

Indien een schuldenaar door een na de opening van de insolventieprocedure verrichte handeling onder bezwarende titel beschikt over:

  1. een onroerend goed,

  2. een schip of een luchtvaartuig dat aan inschrijving in een openbaar register onderworpen is, of

  3. zekerheden waarvan het bestaan inschrijving in een wettelijk voorgeschreven register vereist,

wordt de rechtsgeldigheid van die handeling beheerst door het recht van de staat op het grondgebied waarvan dit onroerend goed zich bevindt of onder het gezag waarvan dit register wordt gehouden.

De gevolgen van de insolventieprocedure voor een lopende rechtsvordering of een lopend scheidsrechterlijk geding betreffende een goed of een recht dat deel uitmaakt van de insolvente boedel van een schuldenaar, worden uitsluitend beheerst door het recht van de lidstaat waar deze rechtsvordering aanhangig is of het scheidsgerecht zijn zetel heeft.

Artikel 1 Toepassingsgebied

1.

Deze verordening is van toepassing op openbare collectieve procedures, met inbegrip van voorlopige procedures, die zijn gebaseerd op het recht inzake insolventie en waarin, ten behoeve van herstel, schuldaanpassing, reorganisatie of liquidatie:

  1. een schuldenaar het beheer en de beschikking over zijn goederen geheel of gedeeltelijk verliest en een insolventiefunctionaris wordt aangewezen,

  2. de goederen en de onderneming van een schuldenaar onder controle of toezicht van een rechter staan, of

  3. een tijdelijke schorsing van een afzonderlijke executieprocedure door een rechter wordt verleend of van rechtswege gebeurt, ten behoeve van onderhandelingen tussen de schuldenaar en diens schuldeisers, voor zover de procedure waarin de schorsing wordt verleend in passende maatregelen ter bescherming van de gezamenlijke schuldeisers voorziet en, indien er geen overeenstemming wordt bereikt, voorafgaat aan de onder a) of b) bedoelde procedure.

Indien de in dit lid bedoelde procedures kunnen worden ingeleid in omstandigheden waarin er slechts een risico op insolventie bestaat, hebben deze procedures tot doel de insolventie van de schuldenaar of het staken van diens bedrijfsactiviteiten te voorkomen.

De in dit lid bedoelde procedures worden opgesomd in bijlage A.

2.

Deze verordening is niet van toepassing op in lid 1 bedoelde procedures betreffende:

  1. verzekeringsondernemingen;

  2. kredietinstellingen;

  3. beleggingsondernemingen en andere instellingen of ondernemingen voor zover daarop Richtlijn 2001/24/EG, van toepassing is, of

  4. instellingen voor collectieve belegging.

Artikel 2 Definities

Voor het doel van deze verordening wordt verstaan onder:

    1.„collectieve procedure”:
    procedure waarbij alle of een aanzienlijk deel van de schuldeisers van een schuldenaar betrokken zijn, met dien verstande dat in laatstgenoemd geval de procedure de vorderingen van schuldeisers die hierbij niet betrokken zijn, onverlet laat;
    2.„instellingen voor collectieve belegging”:
    instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) als gedefinieerd in Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad(13), en alternatieve beleggingsinstellingen (abi's) als gedefinieerd in Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad(14);
    3.„schuldenaar die zijn goederen in bezit houdt”:
    een schuldenaar ten aanzien van wie een insolventieprocedure is geopend, waarbij niet noodzakelijkerwijs een insolventiefunctionaris wordt aangewezen of waarbij de rechten en plichten aangaande het beheer van de goederen van de schuldenaar niet volledig aan een insolventiefunctionaris worden overgedragen, en de schuldenaar derhalve volledig of tenminste gedeeltelijk de zeggenschap over zijn goederen en zijn onderneming behoudt;
    4.„insolventieprocedures”:
    de procedures opgesomd in bijlage A;
    5.„insolventiefunctionaris”:

    elke persoon of instantie waarvan de taak, ook op tussentijdse basis, erin bestaat:

    1. de in het kader van een insolventieprocedure ingediende vorderingen te verifiëren en te aanvaarden;

    2. het collectieve belang van de schuldeisers te behartigen;

    3. het geheel of een deel van de goederen waarover de schuldenaar het beheer en de beschikking heeft verloren, te beheren;

    4. de onder iii) bedoelde goederen te liquideren, of

    5. toe te zien op het beheer van de onderneming van de schuldenaar.

    De in de eerste alinea bedoelde personen en organen worden opgesomd in bijlage B;

    6.„rechter”:
    1. in artikel 1, lid 1, onder b) en c), artikel 4, artikel 5, artikel 6, artikel 21, lid 3, artikel 24, lid 2, onder j), artikel 36, artikel 39 en de artikelen 61 tot en met 77, de rechterlijke instantie van een lidstaat;

    2. in de overige artikelen: de rechterlijke instantie of enig andere bevoegde instantie van een lidstaat die bevoegd is om een insolventieprocedure te openen, een dergelijke opening te bekrachtigen of tijdens die procedure beslissingen te geven;

    7.„beslissing tot opening van een insolventieprocedure”:
    1. de beslissing van een rechter tot opening van een insolventieprocedure of tot bekrachtiging van de opening van een dergelijke procedure, alsmede

    2. de beslissing van een rechter tot aanwijzing van een insolventiefunctionaris;

    8.„tijdstip waarop de procedure is geopend”:
    het tijdstip waarop de beslissing tot opening van een insolventieprocedure rechtsgevolgen heeft, onafhankelijk van de vraag of de beslissing definitief is;
    9.„lidstaat waar zich een goed bevindt”:
    1. met betrekking tot aandelen op naam in vennootschappen die geen instrumenten als bedoeld onder ii) zijn, de lidstaat op het grondgebied waarvan de vennootschap die de aandelen heeft uitgegeven haar statutaire zetel heeft;

    2. met betrekking tot financiële instrumenten waarvan de eigendom blijkt uit inschrijving in een register dat of op een rekening die door of namens een tussenpersoon wordt aangehouden („girale effecten”), de lidstaat waar het register waarin of de rekening waarop de inschrijving plaatsvindt, wordt aangehouden;

    3. met betrekking tot tegoeden op rekeningen bij kredietinstellingen: de in het IBAN-nummer van de rekening aangegeven lidstaat, of, voor tegoeden op rekeningen bij kredietinstellingen zonder IBAN, de lidstaat waar de kredietinstelling waarbij de rekening wordt aangehouden, haar hoofdkantoor heeft of, indien de rekening wordt aangehouden bij een bijkantoor, agentschap of andere vestiging, de lidstaat waar het bijkantoor, het agentschap of de andere vestiging is gelegen;

    4. met betrekking tot zaken of rechten, andere dan die welke onder i) worden bedoeld, die de eigenaar of de rechthebbende in een openbaar register laat inschrijven, de lidstaat onder de autoriteit waarvan dat register wordt aangehouden;

    5. met betrekking tot Europese octrooien, de lidstaat waarvoor het Europees octrooi is verleend;

    6. met betrekking tot auteursrechten en aanverwante rechten, de lidstaat op het grondgebied waarvan de eigenaar van deze rechten zijn gebruikelijke verblijfplaats of statutaire zetel heeft;

    7. met betrekking tot lichamelijke zaken, andere dan die welke onder i) tot en met iv) worden bedoeld, de lidstaat op het grondgebied waarvan de zaken zich bevinden;

    8. met betrekking tot schuldvorderingen jegens derden, andere dan die welke betrekking hebben op de onder iii) bedoelde goederen, de lidstaat op het grondgebied waarvan het centrum van de voornaamste belangen van de derde-schuldenaar is gelegen, als bepaald overeenkomstig artikel 3, lid 1;

    10.„vestiging”:
    elke plaats van handeling waar een schuldenaar met behulp van mensen en goederen een economische activiteit die niet van tijdelijke aard is, uitoefent of heeft uitgeoefend in de periode van drie maanden voorafgaand aan het aanvragen van de hoofdinsolventieprocedure;
    11.„plaatselijke schuldeiser”:
    een schuldeiser van wie de vorderingen jegens een schuldenaar voortvloeien uit of verband houden met de exploitatie van een vestiging die in een andere lidstaat is gelegen dan de lidstaat waar zich het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar bevindt;
    12.„buitenlandse schuldeiser”:
    een schuldeiser die zijn gebruikelijke verblijfplaats, woonplaats of statutaire zetel heeft in een andere lidstaat dan de lidstaat waar de procedure is geopend, met inbegrip van de belastingautoriteiten en de socialezekerheidsinstanties van de lidstaten;
    13.„groep ondernemingen”:
    een moederonderneming en al haar dochterondernemingen;
    14.„moederonderneming”:
    een onderneming die rechtstreeks of onrechtstreeks zeggenschap heeft over een of meer dochterondernemingen. Een onderneming die geconsolideerde financiële overzichten opstelt overeenkomstig Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad(15), wordt geacht een moederonderneming te zijn.

Artikel 3 Internationale bevoegdheid

1.

De rechters van de lidstaat op het grondgebied waarvan het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar gelegen is, zijn bevoegd een insolventieprocedure („hoofdinsolventieprocedure”) te openen. Het centrum van de voornaamste belangen is de plaats waar de schuldenaar gewoonlijk het beheer over zijn belangen voert en die als zodanig voor derden herkenbaar is.

Bij vennootschappen en rechtspersonen wordt, zolang het tegendeel niet is bewezen, het centrum van de voornaamste belangen vermoed de plaats van de statutaire zetel te zijn. Dit vermoeden geldt alleen indien de statutaire zetel in de drie maanden voorafgaand aan het aanvragen van de insolventieprocedure niet naar een andere lidstaat is overgebracht.

In het geval van een natuurlijke persoon die als zelfstandige een bedrijfs- of beroepsactiviteit uitoefent, wordt, zolang het tegendeel niet is bewezen, het centrum van de voornaamste belangen vermoed de plaats van diens hoofdvestiging te zijn. Dit vermoeden geldt alleen indien de hoofdvestiging van de natuurlijke persoon in de drie maanden voorafgaand aan het aanvragen van de insolventieprocedure niet naar een andere lidstaat is overgebracht.

In het geval van elke andere natuurlijke persoon wordt, zolang het tegendeel niet is bewezen, het centrum van de voornaamste belangen vermoed de diens gebruikelijke verblijfplaats te zijn. Dit vermoeden geldt alleen indien de gebruikelijke verblijfplaats in de zes maanden voorafgaand aan het aanvragen van de insolventieprocedure niet naar een andere lidstaat is overgebracht.

2.

Wanneer het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar op het grondgebied van een lidstaat gelegen is, zijn de rechters van een andere lidstaat slechts tot opening van een insolventieprocedure ten aanzien van deze schuldenaar bevoegd indien hij op het grondgebied van laatstgenoemde lidstaat een vestiging bezit. De gevolgen van deze procedure gelden alleen ten aanzien van de goederen van de schuldenaar die zich op het grondgebied van die lidstaat bevinden.

3.

Indien de insolventieprocedure overeenkomstig lid 1 is geopend, is iedere insolventieprocedure die vervolgens overeenkomstig lid 2 wordt geopend, een secundaire insolventieprocedure.

4.

De opening van de in lid 2 bedoelde territoriale insolventieprocedure kan slechts aan de opening van een hoofdinsolventieprocedure overeenkomstig lid 1 voorafgaan indien:

  1. de opening van een insolventieprocedure krachtens lid 1 niet kan worden verkregen in verband met de voorwaarden die gesteld worden in het recht van de lidstaat op het grondgebied waarvan het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar zich bevindt, of

  2. de territoriale insolventieprocedure is aangevraagd:

    1. door een schuldeiser wiens vordering voortvloeit uit of verband houdt met de exploitatie van een vestiging die is gelegen op het grondgebied van de lidstaat waar de territoriale procedure is aangevraagd, of

    2. door een overheidsinstantie die, uit hoofde van het recht van de lidstaat op het grondgebied waarvan de vestiging is gelegen, het recht heeft om de insolventieprocedure aan te vragen.

Zodra er een hoofdinsolventieprocedure wordt geopend, wordt de territoriale insolventieprocedure een secundaire insolventieprocedure.

Artikel 4 Toetsing van de bevoegdheid

Artikel 5 Toetsing door de rechter van de beslissing tot opening van een hoofdinsolventieprocedure

Artikel 6 Bevoegdheid inzake vorderingen die rechtstreeks voortvloeien uit een insolventieprocedure en er nauw verband mee houden

Artikel 7 Toepasselijk recht

Artikel 8 Zakelijke rechten van derden

Artikel 9 Verrekening

Artikel 10 Eigendomsvoorbehoud

Artikel 11 Overeenkomsten betreffende een onroerend goed

Artikel 12 Betalingssystemen en financiële markten

Artikel 13 Arbeidsovereenkomsten

Artikel 14 Gevolgen voor aan registratie onderworpen rechten

Artikel 15 Europees octrooi met eenheidswerking en Gemeenschapsmerk

Artikel 16 Nadelige handeling

Artikel 17 Bescherming van de derde-verkrijger

Artikel 18 Gevolgen van de insolventieprocedure voor lopende rechtsvorderingen of scheidsrechterlijke gedingen

HOOFDSTUK II ERKENNING VAN DE INSOLVENTIEPROCEDURE

Artikel 19 Beginsel

Artikel 20 Gevolgen van de erkenning

Artikel 21 Bevoegdheden van de insolventiefunctionaris

Artikel 22 Bewijs van de aanwijzing van de insolventiefunctionaris

Artikel 23 Teruggave en aanrekening

Artikel 24 Invoering van insolventieregisters

Artikel 25 Onderlinge koppeling van insolventieregisters

Artikel 26 Kosten van de invoering en onderlinge koppeling van insolventieregisters

Artikel 27 Voorwaarden voor toegang tot gegevens via het systeem van onderlinge koppeling

Artikel 28 Openbaarmaking in een andere lidstaat

Artikel 29 Inschrijving in de openbare registers van een andere lidstaat

Artikel 30 Kosten

Artikel 31 Uitvoering ten voordele van de schuldenaar

Artikel 32 Erkenning en executoir karakter van andere beslissingen

Artikel 33 Openbare orde

HOOFDSTUK III SECUNDAIRE INSOLVENTIEPROCEDURES

Artikel 34 Opening

Artikel 35 Toepasselijk recht

Artikel 36 Recht om een toezegging te doen teneinde een secundaire insolventieprocedure te vermijden

Artikel 37 Recht om de secundaire insolventieprocedure aan te vragen

Artikel 38 Beslissing tot opening van een secundaire insolventieprocedure

Artikel 39 Toetsing door de rechter van de beslissing tot opening van een secundaire insolventieprocedure

Artikel 40 Voorschot op de kosten en uitgaven

Artikel 41 Samenwerking en communicatie tussen insolventiefunctionarissen

Artikel 42 Samenwerking en communicatie tussen rechters

Artikel 43 Samenwerking en communicatie tussen insolventiefunctionarissen en rechters

Artikel 44 Kosten van samenwerking en communicatie

Artikel 45 Uitoefening van de rechten van de schuldeisers

Artikel 46 Schorsing van de verrichtingen betreffende de afwikkeling van de boedel

Artikel 47 Bevoegdheid van de insolventiefunctionaris om herstructureringsplannen voor te stellen

Artikel 48 Gevolgen van de beëindiging van een insolventieprocedure

Artikel 49 Saldo van de secundaire insolventieprocedure

Artikel 50 Later geopende hoofdinsolventieprocedure

Artikel 51 Omzetting van de secundaire insolventieprocedure

Artikel 52 Conservatoire maatregelen

HOOFDSTUK IV KENNISGEVING AAN DE SCHULDEISERS EN INDIENING VAN HUN VORDERINGEN

Artikel 53 Recht om vorderingen in te dienen

Artikel 54 Verplichte kennisgeving aan de schuldeisers

Artikel 55 Procedure voor de indiening van vorderingen

HOOFDSTUK V INSOLVENTIEPROCEDURES MET BETREKKING TOT LEDEN VAN EEN GROEP ONDERNEMINGEN

DEEL 1 Samenwerking en communicatie

Artikel 56 Samenwerking en communicatie tussen insolventiefunctionarissen

Artikel 57 Samenwerking en communicatie tussen rechters

Artikel 58 Samenwerking en communicatie tussen insolventiefunctionarissen en rechters

Artikel 59 Kosten van samenwerking en communicatie in procedures met betrekking tot leden van een groep ondernemingen

Artikel 60 Bevoegdheden van de insolventiefunctionaris in procedures met betrekking tot leden van een groep ondernemingen

DEEL 2 Coördinatie

Onderafdeling 1 Procedure

Artikel 61 Aanvraag van een groepscoördinatieprocedure
Artikel 62 Voorrangsregel
Artikel 63 Kennisgeving door de aangezochte rechter
Artikel 64 Bezwaar door de insolventiefunctionarissen
Artikel 65 Gevolgen van het bezwaar tegen opneming in de groepscoördinatie
Artikel 66 Keuze van de rechter voor groepscoördinatieprocedures
Artikel 67 Gevolgen van het bezwaar tegen de voorgestelde coördinator
Artikel 68 Verzoek tot opening van een groepscoördinatieprocedure
Artikel 69 Keuze van een insolventiefunctionaris om alsnog deel te nemen
Artikel 70 Aanbevelingen en groepscoördinatieplan

Onderafdeling 2 Algemene bepalingen

Artikel 71 De coördinator
Artikel 72 Taken en rechten van de coördinator
Artikel 73 Talen
Artikel 74 Samenwerking tussen insolventiefunctionarissen en de coördinator
Artikel 75 Ontslag van de coördinator
Artikel 76 Schuldenaar die zijn goederen in bezit houdt
Artikel 77 Kosten en verdeling

HOOFDSTUK VI GEGEVENSBESCHERMING

Artikel 78 Gegevensbescherming

Artikel 79 Verantwoordelijkheden van de lidstaten betreffende de verwerking van persoonsgegevens in nationale insolventieregisters

Artikel 80 Verantwoordelijkheden van de Commissie in verband met de verwerking van persoonsgegevens

Artikel 81 Informatieverplichtingen

Artikel 82 Bewaren van persoonsgegevens

Artikel 83 Toegang tot persoonsgegevens via het Europees e-justitieportaal

HOOFDSTUK VII OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 84 Toepassing in de tijd

Artikel 85 Verhouding tot verdragen

Artikel 86 Informatie over het nationale en het uniale insolventierecht

Artikel 87 Invoering van de onderlinge koppeling van registers

Artikel 88 Opstelling en wijziging van de standaardformulieren

Artikel 89 Comitéprocedure

Artikel 90 Herzieningsclausule

Artikel 91 Intrekking

Artikel 92 Inwerkingtreding

BIJLAGE A

BIJLAGE B

BIJLAGE C

BIJLAGE D